Richtlijnsteigers

VEILIGHEIDS- EN GEZONDHEIDSRISICO’S

Steigers spelen een essentiële rol binnen de bouw en industrie. Zonder steigers zou werken op hoogte vaak onmogelijk of onveilig zijn. Een goed opgebouwde steiger biedt niet alleen een stabiele en veilige werkplek, maar vergemakkelijkt ook het uitvoeren van werkzaamheden. Tegelijkertijd brengt het opbouwen, gebruiken en afbreken van een steiger bepaalde risico’s met zich mee. Veelvoorkomende gevaren zijn onder meer:

  • vallen van hoogte tijdens het werk

  • geraakt of bekneld raken door materialen of materieel

  • valpartijen bij het beklimmen of afdalen

  • ongelukken tijdens het laden en lossen van onderdelen

  • het ontbreken van voldoende vluchtroutes om de werkplek tijdig te kunnen verlaten

Niet alleen steigerbouwers en gebruikers lopen gevaar; ook omstanders kunnen getroffen worden door een onjuiste of instabiele constructie. Voorbeelden hiervan zijn:

  • instorten of omvallen door een verkeerd ontwerp, een foutieve montage of overbelasting

  • vallende voorwerpen of materiaal vanaf de steiger

De veiligheid van een steiger wordt in hoge mate bepaald door vier aspecten:

  1. Voorbereiding – zorg voor juiste berekeningen, duidelijke tekeningen en materialen van goede kwaliteit.

  2. Materiaalkeuze – gebruik uitsluitend geschikte onderdelen die passen bij de toepassing.

  3. Montage – bouw de steiger volledig en nauwkeurig volgens de juiste methode.

  4. Gebruik – houd rekening met de maximale belasting en voorkom ongeautoriseerde aanpassingen.

Wanneer op deze punten zorgvuldig wordt gehandeld, neemt de kans op incidenten aanzienlijk af en blijft de omgeving veilig.

Naast de veiligheidsrisico’s zijn er ook gezondheidsrisico’s, vooral voor monteurs die vaak zwaar moeten tillen. Goede logistiek, zoals efficiënte aan- en afvoer van materialen, kan de fysieke belasting sterk verminderen en bijdragen aan gezonder werken.

 

Betrokken partijen bij steigerbouw

Bij de bouw en het gebruik van steigers zijn verschillende partijen betrokken. Samen dragen zij verantwoordelijkheid voor de veiligheid en gezondheid van werknemers en omgeving. Vaak gaat het om een keten van taken, waarbij één organisatie meerdere rollen kan vervullen – zeker bij kleinere bedrijven.

Belangrijke partijen en functies

  • Opdrachtgever van het bouwwerk
    Degene die het project laat uitvoeren. Hij moet zorgen dat het ontwerp veilig uitvoerbaar is, en dat risico’s vooraf worden geïnventariseerd en beperkt.

  • Aangewezen uitvoerende partij (aannemer)
    Deze partij coördineert de werkzaamheden op de bouwplaats. Dat betekent ook dat het gebruik en de inzet van de steiger goed afgestemd moet zijn op de werkzaamheden van alle betrokken bedrijven.

  • Steigerconstructeur
    Verantwoordelijk voor berekeningen en tekeningen wanneer een steiger niet binnen de standaardconfiguratie valt. Wordt meestal ingeschakeld door een steigerbouwer of leverancier.

  • Opdrachtgever van het steigerbouwbedrijf
    Dat kan de hoofdaannemer, een onderaannemer of de opdrachtgever van het project zijn.

  • Leverancier
    Zorgt voor steigermateriaal dat voldoet aan de geldende normen. Als de leverancier ook de montage uitvoert, vallen daar extra verantwoordelijkheden onder.

  • Steigerbouwbedrijf
    Bouwt de steiger en moet zorgen dat deze veilig en geschikt is voor gebruik. Het bedrijf moet gekwalificeerde monteurs inzetten en maatregelen treffen om ongelukken voor werknemers en derden te voorkomen.

  • Toezichthouder steigerbouw
    Een deskundige die namens het steigerbouwbedrijf leiding geeft aan op- en afbouw, en toeziet op de veiligheid tijdens deze werkzaamheden.

  • Gebruikers van de steiger
    Bijvoorbeeld aannemers, onderaannemers of zelfstandigen die de steiger inzetten voor hun werk. Zij moeten controleren of de steiger veilig is vrijgegeven en regelmatig wordt geïnspecteerd.

  • Toezichthouder steigergebruik
    Een aangewezen deskundige die toezicht houdt tijdens het gebruik, inspecties uitvoert en corrigerend optreedt bij onveilige situaties.

  • Werknemers
    Medewerkers, uitzendkrachten, stagiairs of ingehuurde zelfstandigen die op de steiger werken. Zij moeten arbeidsmiddelen en PBM’s correct gebruiken, beveiligingen intact laten, meewerken aan instructies en gevaren melden.

Wettelijke kaders en aansprakelijkheid

De verantwoordelijkheden komen voort uit de Arbowet, het Arbobesluit en de Arboregeling. De Arbeidsinspectie houdt toezicht en kan bij overtredingen boetes opleggen of, bij ernstige zaken, strafrechtelijke vervolging starten. Daarbij kan niet alleen de werkgever, maar ook andere betrokkenen zoals een constructeur of leverancier aansprakelijk worden gesteld als sprake is van schuld of nalatigheid.

Kort gezegd: iedere partij die bij steigerbouw betrokken is – van opdrachtgever tot werknemer – heeft een eigen rol in het waarborgen van de veiligheid. Alleen wanneer alle schakels hun verantwoordelijkheid nemen, kan veilig met steigers worden gewerkt.

Achtergrond: Arboregels en richtlijnen voor steigerbouw

Sinds de herziening van de Arbowet in 2007 zijn werkgevers en werknemers zelf meer verantwoordelijk gemaakt voor het invullen van hun arbobeleid. De overheid legt alleen nog doelvoorschriften vast: het minimale beschermingsniveau dat altijd moet worden gegarandeerd. Hoe bedrijven dit concreet invullen, bepalen zij zelf – bij voorkeur vastgelegd in een arbocatalogus. Hierin staan gezamenlijke afspraken van werkgevers en werknemers over veilige werkmethoden, technieken en richtlijnen.

Voor de steigersector zijn deze afspraken samengebracht in een uniforme leidraad. Brancheorganisaties en betrokken partijen hebben hiervoor de Richtlijn Steigers opgesteld. Dit document bundelt de relevante wet- en regelgeving en vertaalt deze naar de praktijk van de bouw- en industrieomgeving.

Doel en doelgroep

De richtlijn is bedoeld voor alle partijen die betrokken zijn bij steigerbouw en -gebruik, zoals:

  • steigerbouwbedrijven en leveranciers

  • bouw- en installatiebedrijven

  • zelfstandigen (zzp’ers)

  • opdrachtgevers in diverse sectoren, zoals industrie, energie en petrochemie

Het document biedt duidelijke en uniforme informatie over alle aspecten die bij stalen steigers komen kijken, waaronder:

  • verschillende typen steigers en hun toepassingen

  • onderdelen, constructie en belasting

  • berekeningen, tekeningen en rekenregels

  • ondergrond, verankering en draagvermogen van vloeren

  • veiligheid bij montage, demontage en gebruik

  • inspectie, oplevering en toezicht

Reikwijdte

De richtlijn richt zich in hoofdzaak op staande stalen steigers. Andere constructies kunnen vaak volgens dezelfde principes worden beoordeeld, maar enkele toepassingen zijn uitgezonderd. Zo gelden voor ondersteuningsconstructies, tenten of overkappingen van steigermateriaal aparte regels. Ook aluminium rolsteigers vallen buiten de scope van dit document.

Hoofddoel

De kern van de richtlijn is het voorkomen van gevaarlijke situaties, het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en het bevorderen van kwalitatief hoogwaardige en gebruiksvriendelijke steigerbouw.

2.1 STEIGERTYPES, -TOEPASSINGEN EN ONDERDELEN

Dit hoofdstuk laat de vier meest voorkomende steigertypes zien (zie figuur 2.1.11 t/m 2.1.14) en in welke varianten ze kunnen worden toegepast. Tevens worden de onderdelen van een steiger benoemd. Voor de omschrijving per onderdeel, zie hoofdstuk 8 Termen en definities. De bijbehorende normen zijn vermeld in hoofdstuk 9 Voorschriften, normen en literatuur.

2.1.1 STEIGERTYPES

Figuur 2.1.11 Traditionele steiger
Dit type steiger wordt opgebouwd uit buizen en koppelingen. De vloeren bestaan uit houten steigerdelen.
Figuur 2.1.12 Systeemsteiger
Dit type steiger wordt opgebouwd uit buizen met geprefabriceerde knooppunten. De vloeren bestaan uit houten steigerdelen, of metalen of kunststof vloerelementen.
Figuur 2.1.13 Framesteiger
Dit type steiger wordt opgebouwd uit vertikale en horizontale frames met geprefabriceerde knooppunten. De vloeren bestaan uit houten, metalen of kunststof vloerelementen.
Figuur 2.1.14 Jukkensteiger
Dit type steiger wordt opgebouwd uit vertikale jukken, buizen en koppelingen. De vloeren bestaan uit houten steigerdelen.

2.1.2 STEIGERTOEPASSINGEN

Een steiger kent vele toepassingsmogelijkheden. Figuur 2.1.2 geeft een schematisch overzicht van de meest voorkomende toepassingen. Dit met de kanttekening dat de Richtlijn Steigers zich in hoofdzaak richt op de gevelsteiger.

Gevelsteiger
Opslagsteiger
Trappentoren
Verrijdbare steiger
Vrijstaande steiger
Verhijsbare steiger
Ruimtesteiger (Excl. diagonalen)
Ondersteuningssteiger
Uitbouwsteiger
Overkapping
Uitsteeksteiger
Hangsteiger
Overbrugging
Doorgang
Loopbrug
Figuur 2.1.2 De meest voorkomende steigertoepassingen

2.1.3 BENAMINGEN VAN ONDERDELEN

Een steiger kan uit vele onderdelen bestaan. Figuur 2.1.3 laat zien welke dat zijn. Het uniform benoemen ervan is noodzakelijk om misverstanden te voorkomen.

Figuur 2.1.3 Overzicht van steigeronderdelen en benamingen
1. Voetplaat
2. Voetspindel
3. Staander
4. Leuningwerk
5. Kantplank
6. Knieleuning
7. Heupleuning
8. 3e leuning / borstleuning
9. Leuningstaander
10. Kopleuning
11. Ligger
12. Langsdiagonaal
13. Dwarsdiagonaal
14. Horizontaaldiagonaal
15. Steigerdeel
16. Vloerelement
17. Werkvloer
18. Uitbouwconsole
19. Tralieligger
20. Hulpkorteling
21. Verankering
22. Korteling
23. Grondslag
24. Stelraam
25. Onderstopping
hs = steigerhoogte
bs = steigerbreedte (hart staander/hart staander)
s = staanderafstand (hart staander/hart staander)
hi = slaghoogte
u = uitbouw

2.2 Configuraties en moeilijkheidsgraden van steigers

Sterkte, stijfheid en stabiliteit van een steiger moeten gedurende montage, gebruik, aanpassing en demontage continue gewaarborgd zijn. Door een sterkte- en stabiliteitsberekening van de constructie, in combinatie met een degelijk werkplan voor montage tot en met demontage, kan een goede borging tot stand komen.

Het montagebedrijf dient zich er van te vergewissen dat de deugdelijkheid van de constructie gedurende de montage en de demontage te allen tijde gewaarborgd is. Tijdens de gebruiksfase is dat de taak van de opdrachtgever/gebruiker.

Opmerkingen.

  1. De visualisatie (schets, schema, tekening enz.) van de configuratie moet vanaf start montage op de bouwplaats aanwezig zijn. Op verzoek van controlerende functionarissen of instanties moeten de desbetreffende berekeningen overlegd kunnen worden. In ieder geval bij oplevering en daarna. Voor Standaardconfiguraties volgens de Richtlijn Steigers is het voldoende om in plaats van berekening naar deze Richtlijn te verwijzen. Voor alle overige configuraties mag de berekening op het kantoor van het bedrijf beschikbaar gehouden worden.
     
  2. Naast de minimale borgingseisen bij overdracht, moet beoordeeld worden of de constructie door de werkwijze en volgorde tijdens de montage en demontage, ook tijdens deze fases continue een veilige werkplek voor de monteur biedt. Een taak risico analyse (TRA) voor de montage en demontage werkzaamheden kan hier een oplossing bieden, echter andere vormen zijn ook denkbaar.
     
  3. Waar in dit hoofdstuk sprake is van constructeur betreft dat steeds een constructeur op minimaal Hbo-niveau met minimaal 1 jaar aantoonbare ervaring op gebied van steigerbouw.
     
  4. Indien wenselijk of noodzakelijk kan een constructeur te allen tijde besluiten om af te wijken van de voorgeschreven procedures, mits er voldaan wordt aan de rekentechnische uitgangspunten beschreven in de Richtlijn Steigers.  

Hieronder wordt een beheerst borgingsproces beschreven.

2.2.1 Configuraties

De configuratie bepaalt hierbij in welke mate er inspanningen nodig zijn om een speciale berekening en tekening door een constructeur te laten opstellen. De diverse steigerconfiguraties kunnen als volgt worden getypeerd:

AStandaardconfiguraties volgens de Richtlijn Steigers
BGestandaardiseerde bedrijfs- en fabrikantconfiguraties
CAfwijkende configuraties

A. Standaardconfiguraties
De Richtlijn Steigers heeft een aantal configuraties voor veel voorkomende eenvoudige gevel/objectsteigers uitgewerkt in hoofdstuk 2.2.6 en deze als ‘Standaardconfiguratie RS’ benoemd. In deze richtlijn wordt onder standaardconfiguratie RS verstaan: een aantal varianten (bouwvormen) van gevel/object steigers waarvoor een voldoende zekerheidsniveau wordt gegarandeerd onder de in de Richtlijn Steigers gegeven voorwaarden. Voor deze standaardconfiguraties zijn geen verdere aanvullende statische berekeningen benodigd.

B. Gestandaardiseerde bedrijfsconfiguraties
Configuraties kunnen door de steigerfabrikant en door het montagebedrijf gestandaardiseerd zijn:

Gestandaardiseerde fabrikantconfiguraties
Steigerconstructies die niet voldoen aan de standaardconfiguratie RS, kunnen op fabrikantniveau worden gestandaardiseerd als een ‘Fabrikantconfiguratie’. De fabrikant kan met zijn specifieke kennis van het materiaal configuraties voorstellen die voldoen aan de gestelde randvoorwaarden. Fabrikantconfiguraties moeten volledig zijn onderbouwd volgens de voorwaarden en rekenmethoden zoals benoemd in de Richtlijn Steigers. Desgewenst moeten de desbetreffende berekeningen en visualisaties kunnen worden overlegd 

Gestandaardiseerde bedrijfsconfiguraties
Steigerconstructies die niet voldoen aan de standaardconfiguratie RS , maar wel regelmatig voorkomen, kunnen op bedrijfsniveau worden gestandaardiseerd als een ‘Bedrijfsconfiguratie’. Dergelijke configuraties dienen volledig te zijn onderbouwd volgens de voorwaarden en rekenmethoden zoals benoemd in de Richtlijn Steigers. Desgewenst moeten de desbetreffende berekeningen en visualisatie (schets, schema, tekening enz.) van de configuratie kunnen worden overlegd

C. Afwijkende configuraties
Dit betreft configuraties die, om uiteenlopende redenen niet gestandaardiseerd zijn. Zulke configuraties zijn vaak project- en locatiegebonden en variëren van een enkele aanpassingen aan een standaardconfiguratie tot volledig afwijkende constructies met veel locatiegebonden beperkingen. Deze configuraties moeten altijd door een constructeur worden beoordeeld. 

 

2.2.2 Moeilijkheidsgraad

Steigers zijn bouwwerken met een bepaalde moeilijkheidsgraad. De moeilijkheidsgraad is afhankelijk van configuratie en uitvoering-aspecten en dus zeker niet louter van de grootte van de steiger. Zo kan een kleine steiger heel moeilijk zijn, terwijl een grote steiger eenvoudig kan zijn.

De moeilijkheidsgraad dient op de tekening of andere visualisatie van de te bouwen steigerconstructie te worden vermeld. Voor gestandaardiseerde configuratiesmoet dit vooraf gebeurd zijn. Voor afwijkende configuraties dient de bepaling van de moeilijkheidsgraad door een constructeur te gebeuren.

De moeilijkheidsgraad bepaalt de bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het gehele proces van ontwerp tot demontage van de steiger om een voldoende borging te bewerkstelligen Het is noodzakelijk de benodigde borgingsmaatregelen behorende bij de moeilijkheidsgraad zoals vermeld op tekening of andere visualisatiewijze van de steigerconstructie te respecteren

Kenmerken van de moeilijkheidsgraad en van de daarbij behorende borgingsmaatregelen
Voor de vaststelling van het de moeilijkheidsgraad is het noodzakelijk om de verschillende kenmerken te benoemen. De benoemde kenmerken moeten worden gezien als indicatief, er bestaat altijd een mogelijkheid dat deze niet volledig aansluiten op de werkelijkheid. In het algemeen wordt de moeilijkheidsgraad door de constructeur bepaald.

Moeilijkheidsgraad 1

Kenmerken:

  • Configuraties die voldoen aan de in hoofdstuk 2.2.6 gegeven voorwaarden.

Borging:

  • Configuraties voldoen aan de in hoofdstuk 2.2.6 gegeven voorwaarde.
  • Aanvullende berekening en visualisatie (schets, schema, tekening enz.) is niet noodzakelijk.
  • TRA/werkplan

Moeilijkheidsgraad 2

Kenmerken:

  • Configuraties die voldoen aan de in hoofdstuk 2.2.6 (standaard configuratie) gegeven voorwaarden.
  • Configuraties die door de fabrikant of montage bedrijf zijn gestandaardiseerd om gebruikt te worden voor veel voorkomende constructies in gelijkwaardige situaties.
  • Kleine afwijking op standaard of gestandaardiseerde configuraties die slechts op een of enkele locaties binnen de constructie afwijkt van de standaardvoorwaarden en welke zelf ook gestandaardiseerd is.

Borging:

  • Configuraties voldoen aan de in hoofdstuk 2.2.6 gegeven voorwaarde.
  • Gestandaardiseerde configuraties mogen alleen worden toegepast indien de omgevingsfactoren (ondergrond, achtergrond, wind, etc.) vallen binnen de uitgangspunten van de desbetreffende berekening en tekening etc..
  • Gestandaardiseerde configuraties worden onderbouwd met een berekening en tekening of schema e.d. volgens de Richtlijn Steigers. Bedrijfsconfiguraties worden gemaakt door, en zijn eigendom van het steigerbouwbedrijf of de opdrachtgever. Bouwen volgens een bedrijfsconfiguratie mag alleen met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming en instructie van de eigenaar van die bedrijfsconfiguratie. Fabrikantconfiguraties worden gemaakt door, en zijn eigendom van de fabrikant en zijn alleen van toepassing op constructies die gemonteerd worden volgens de instructie en met het voorgeschreven materiaal van de fabrikant.
  • TRA/ werkplan
     

Moeilijkheidsgraad 3

Kenmerken:

  • Configuraties die niet voldoen aan de standaardconfiguraties of gestandaardiseerde configuraties (RS of fabrikant of bedrijf)
  • Afwijkingen op standaard of gestandaardiseerde configuraties
  • Afwijkingen kunnen worden opgelost met standaard steigermaterialen.
  • Afwijkingen kunnen in het werk worden opgelost door een 1e monteur waarna de oplossing ‘zoals gebouwd’ ter beoordeling zal worden aangeboden aan een constructeur.

Borging:

  • Afwijkingen worden altijd door een constructeur beoordeeld, tenzij de afwijking met oplossing zelf gestandaardiseerd is.
  • Indien de constructeur een afwijking als constructief correct beoordeelt, wordt deze vastgelegd en voor akkoord getekend door de constructeur. Vastlegging kan op diverse manieren geschieden. Van een handmatige schets met aantekeningen en/of aanvullende instructies, eventueel per e-mail, tot compleet uitgewerkte tekeningen en berekeningen. De constructeur bepaalt hier wat hij/zij noodzakelijk acht voor de specifieke situatie.
  • TRA/werkplan
  • Visuele weergave configuratie en/of beschrijving van afwijking
  • Statische berekening
     

Moeilijkheidsgraad 4

Kenmerken zijn o.a.:

  • Configuraties die niet voldoen aan de standaardconfiguraties of gestandaardiseerde configuraties (RS of fabrikant of bedrijf)

Overige kenmerken die van toepassing kunnen zijn:

  • Configuraties die gebonden zijn aan specifieke eisen en beperkingen op de projectlocatie.
  • Configuraties die deels niet kunnen worden uitgevoerd met standaard steigermaterialen.
  • Configuraties waarbij de werkwijze sterk afwijkt van de werkwijze bij de standaard en gestandaardiseerde configuraties.
  • Het gebruik van en het werken op de steiger wijkt sterk af van de manier waarop dit gedaan wordt op de standaard en gestandaardiseerde configuraties.

Borging:

  • De sterkte, stijfheid en stabiliteit van de configuratie worden door een constructeur onderbouwd met een berekening en tekening etc. volgens de Richtlijn Steigers.
  • Het verdient sterke aanbeveling om de constructeur gedurende de voorbereiding en de uitvoering van het project, actief te betrekken bij het opstellen van een montage en demontage werkplan, de overdracht en eventueel de beschrijving van de gebruiksinstructies.
  • TRA/werkplan

Opmerking.
In afwijkende situaties kan gestart worden vanuit een basisontwerp dat aanwezig moet zijn. Het vervolg van het ontwerpproces mag dan parallel lopen aan de montage. Hierbij wordt gedurende het proces continu bepaald of de sterkte, stabiliteit en stijfheid van de constructie gewaarborgd blijven. In deze gevallen moet de constructeur daarbij voortdurend betrokken zijn. In een dergelijke situatie dient vooraf, middels bijvoorbeeld een TRA, te worden vastgesteld hoe dit proces zal gaan verlopen.

 

2.2.3 Verantwoordelijkheid en competenties

Het montagebedrijf is er voor verantwoordelijk dat de moeilijkheidsgraad (zie fig.2.2.31) van de configuratie op de visualisatie (tekening, schets, schema enz.) wordt vermeld. Het montagebedrijf houdt zich aan die indeling (qua moeilijkheidsgraad) en is verantwoordelijk voor de borging van de deugdelijkheid van de constructie tot en met de oplevering.

Voordat een configuratie in gebruik genomen kan worden doorloopt deze 4 fases, te weten:

  • Ontwerp (Richtlijn Steigers – hoofdstuk 2)
  • Werkvoorbereiding (Richtlijn Steigers – hoofdstuk 3)
  • Uitvoering (Richtlijn Steigers – hoofdstuk 4)
  • Oplevering (Richtlijn Steigers – hoofdstuk 5)

Deze fases worden uitgebreid behandeld in de Richtlijn Steigers onder de genoemde hoofdstukken.
Afhankelijk van de moeilijkheidsgraad zijn deze fases meer of minder omvattend, één en ander geheel passend bij de betreffende constructie. Om deze fases zelfstandig uit te kunnen voeren voor de diverse configuraties dient men te beschikken over de juiste, aantoonbare, competenties. De benodigde competenties worden in hoofdstuk 7 van de Richtlijn Steigers gekoppeld aan de diverse voorkomende functies. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de constructeur niet behandeld wordt, hiervoor wordt verwezen naar de desbetreffende HBO opleiding.

In onderstaande tabel wordt weergegeven welke functies bevoegd zijn om de verschillende fases te kunnen uitvoeren en verantwoorden.
 

Moeilijkheids-graad  Configuraties*OntwerpVoorbereidingMontageOpleveringVisualisatieBorging
  functie functie functie functie   
1A**MHM/M M1Uitvoeringstekening of principe schets, evt. handmatig  TRA/werkplan
2B**M1M1M1Uitvoeringstekening of principe schets  TRA/werkplan
3A,B met afwijking. C  CCM1M1
V
Werktekening met benodigde aanzichten en snedes.
Visuele weergave of beschrijving van afwijking  
TRA/werkplan
Schriftelijke goedkeuring constructeur. Statische berekening 
4CCCM1M1*** + C
V + C
Werktekening met benodigde aanzichten en snedes; extra detail onderstopping, ankers en bijzondere aandachtspunten TRA/werkplan. Statische
berekening  

*) de constructeur is bevoegd om een andere configuratie te koppelen aan de desbetreffende moeilijkheidsgraad
**) Bestaand ontwerp
***) M1 = 1e Monteur met minimaal 5 jaar ervaring én Steigerinspecteur

M = monteur, M1 = 1e monteur, V = voorman, C = constructeur
Figuur 2.2.3.1 Uitvoering en verantwoording per fase

2.2.4 STEIGERBOUWVORMEN

Er wordt in de Richtlijn Steigers onderscheid gemaakt tussen drie bouwvormen

  1. Gevel-/objectsteigers
  2. Metselsteigers
  3. Ruimtesteigers
  4. Overige.
  1. Gevel-/objectsteigers
    Een gevel-/objectsteiger heeft twee staanderrijen parallel aan de wand of het object waaraan werkzaamheden worden verricht. Kenmerken zijn dat de steiger zijn stabiliteit en stijfheid door verankering ontleent aan de gevel of het object en dat diagonalen in het verticale vlak in de dwarsrichting (mogen) ontbreken. Een consequent verankeringspatroon is uitermate belangrijk. Dit type steiger komt veel voor in de bouw, maar ook in de industrie wordt deze steigeruitvoering toegepast, bijvoorbeeld langs staalconstructies of betonnen bunkerwanden. Gevel-/objectsteigers dienen te worden gebouwd volgens de standaardconfiguratie van de Richtlijn Steigers of volgens een bedrijfs- resp. fabrikantconfiguratie (op basis van tekening en berekening volgens Richtlijn Steigers). Binnen de standaardconfiguraties RS onderscheiden we twee steigeruitvoeringen: – buis- en koppeling steigers, ook wel traditionele steigers genoemd – systeemsteigers.
  2. Metselsteigers
    Een metselsteiger is een bijzondere vorm van een gevel-/objectsteiger waarbij aan de binnenzijde/gevelzijde een uitbouw of console is aangebracht (met een breedte vanaf 0,40 m t/ m 0,70 m), die wordt belast met maximaal 1,5 kN/m². Deze console kan ook op een ander niveau dan dat van de werkvloer worden aangebracht.
     
  3. Ruimtesteigers
    Een ruimtesteiger is een steiger met meerdere staanderrijen, zowel in dwars- als langsrichting. Op deze manier kan een groot werkoppervlak worden gecreëerd. Kenmerk is dat de steiger zijn stijfheid ontleent aan diagonalen die in principe in alle staanderrijen zijn aangebracht. De ruimtesteiger wordt zowel vrijstaand als verankerd toegepast. Deze uitvoering komt men vaak tegen in de industrie. Als een ruimtesteiger vrijstaand wordt toegepast zijn vaak extra maatregelen nodig voor de stabiliteit; zie paragraaf 3.3.10.

    Standaardconfiguraties van ruimtesteigers mogen volgens deze richtlijn worden gebouwd waarbij rekening dient te worden gehouden met staanderbelastingen die afhangen van de positie in de steiger. Zie schetsen 1 tot en met 4 in figuur 2.2.4.1. en de berekeningen in bijbehorende tabel (klik hier). Wanneer de hoogte/breedte-verhouding > 2, dan dient elke staanderrij op elke 6 meter hoogte in twee richtingen te worden gestabiliseerd. Dit kan door verankeren, tuien, etc.
     
    Figuur 2.2.4.1 Standaardconfiguratie ruimtesteiger
  4. Overige steigerbouwvormen
    Overige steigerbouwvormen kunnen worden gebouwd volgens een bedrijfs- resp. fabrikantconfiguratie of volgens tekening en berekening volgens Richtlijn Steigers. Deze steigerbouwvormen zijn op dit moment nog niet opgenomen binnen de standaardconfiguratie van de Richtlijn Steigers.

2.2.5 WERKWIJZE BIJ HET ONTWERP VAN EEN STEIGER

Voor het bepalen van het steigerontwerp wordt aanbevolen de Aandachtspunten Steigerontwerp
(volgens fig. 2.3) in acht te nemen. Het volgen van het stroomschema in figuur 2.2.51 kan leiden tot drie verschillende uitkomsten:
  1. de steiger voldoet aan de standaardconfiguratie Richtlijn Steigers. Als geen aanvullende statische berekening wordt gemaakt moet de constructie zijn ontworpen overeenkomstig de in paragraaf 2.2.6. opgenomen tabellen. Deze tabellen garanderen een voldoende hoog zekerheidsniveau
  1. de steiger voldoet niet aan de standaardconfiguratie Richtlijn Steigers maar wel aan de bedrijfs- of fabrikantconfiguratie. Desgevraagd moeten de berekeningen en tekeningen die ten grondslag liggen aan de bedrijfs- of  fabrikantconfiguratie worden overlegd.
  1. de steiger voldoet niet aan 1 of 2. Dan moet er een statische berekening en een tekening worden gemaakt en kunnen worden overlegd. Zie fig. 2.3 Aandachtspunten Steigerontwerp.
     
Figuur 2.2.5.1 Stroomschema bij steigerontwerp

2.2.6 STANDAARD CONFIGURATIE RS: TOELAATBARE STAANDERAFSTANDEN

De standaardconfiguratie RS is op dit moment beperkt tot gevel- / objectsteigers en metselsteigers. Vallen die binnen het kader van de standaardconfiguraties RS dan moet vervolgens de staanderafstand worden bepaald.  
Daarbij gelden naast de in de figuren 2.2.6 gegeven randvoorwaarden de volgende uitgangspunten:
  • buisdiameter 48,3 x 3,2 mm.
  • vloerbelasting, gebruikssituatie: gevel / objectsteiger standaard één vloer 100% belast. Bij een metselsteiger geldt één vloer 100% belast en één vloer 50% belast. Let op! Zie par. 2.4
  • windbelasting: Gevel-objectsteiger standaard: gevel max. 50% open/winddoorlatend; Metselsteiger: geen beperking aan openheid gevel. Stuwdruk volgens Eurocode.
  • verankering (zie ook figuur 2.2.6¹):
    • verankeringpatroon begint op 2 m hoogte en verankering maximaal 20 cm uit het knooppunt
    • maximaal rekenwaarde ankertrekkracht 5 kN voor Gevel /objectsteiger standaard (verankerd in metselwerk) en 7,5 kN voor Metselsteiger (verankerd in beton)

      Let op: De uittrekwaarden van verankeringen zijn in de praktijk vaak hoger dan hier genoemd. Om daarmee te mogen rekenen zijn per situatie testen noodzakelijk. In dat geval is er sprake van een bedrijfsconfiguratie.
       
    • gebruik van korte ankers (alleen binnenvlak) waarbij indien nodig extra V ankers dienen te worden geplaatst, of gebruik van lange ankers over 2 staanders
    • bovenste slag alle staanders verankerd bij 4 slag ankerpatroon
    • buitenste rij staanders: Indien de steiger niet omloopt dan de laatste staander voor de gevel extra verankeren (zie fig 2.2.61). Dus: 2 slag buitenste rij iedere slag verankeren en 4 slag buitenste rij om de 2 slagen. Bij steigers die in hoekvorm staan (ofwel steiger die om de hoek loopt) is dit niet van toepassing.
       
  • maximale uitdraailengte spindel 25 cm.
  • uitbouwconsole:
    • op iedere slag
    • bij metsel-/systeemsteiger 50 cm boven/onder werkvloer toegestaan
    • bij metsel-/traditioneel steiger 70 cm boven/onder werkvloer toegestaan
  • alle liggers en kortelingen zijn enkele buizen.
  • er mag geen goederen/personen lift aan de steiger worden verankerd
  • steiger mag niet op afwijkende grond worden geplaatst zoals hellingen steiler dan 1:10, daken, stromend water, pontons etc.
  • een doorgang, overbrugging of loopbrug met overspanning groter dan 6m is niet toegestaan
  • er mogen geen voorzieningen aan de steiger worden aangebracht (bijv. stortkoker)
  • steiger mag niet worden toegepast voor openbare toegankelijkheid / evenementen
  • mechanisch transport (anders dan handmatig) op de steiger is niet toegestaan
 
Figuur 2.2.6.1 Verankeringspatronen

Tabellen voor staanderafstanden

De navolgende tabellen tonen van enkele gevel /object steigers de maximaal toegestane staanderafstanden. Het gaat om:
  • gevel / objectsteiger standaard, vloeren volgens belastingklassen 2 en 4
  • metselsteiger, belastingklasse 4 op hoofdwerkvloer, belastingklasse 2 op uitbouw.
Er zijn tabellen opgenomen voor zowel buis- en koppeling steigers als systeemsteigers. Zie figuren 2.2.62 tot en met 2.2.67.
 
Hierbij moet worden aangetekend dat de staanderafstand afhankelijk is van de volgende factoren:
  • type steiger (buis- en koppeling steiger; systeemsteiger)
  • werkvloerbelasting (belastingklasse) en soort vloer
  • steigerbreedte
  • slaghoogte en totale steigerhoogte
  • wel of geen uitbouwconsoles
  • bekleding (onbekleed of 50% netten)
  • verankeringspatroon.
 
Figuur 2.2.6.2 Staanderafstanden belastingklasse 4 bij gevel//objectsteiger standaard (buis- en koppelingsteiger)
 
Figuur 2.2.6.3 Staanderafstanden, belastingklasse 2 bij gevel/-objectsteiger standaard (buis- en koppelingsteiger)
 
Figuur 2.2.6.4 Staanderafstanden bij metselsteiger met uitbouw (buis- en koppelingsteiger)
 
Figuur 2.2.6.5 Staanderafstanden, belastingklasse 4, bij gevel/-objectsteiger standaard (systeemsteiger)
 
Figuur 2.2.6.6 Staanderafstanden belastingklasse 2, bij gevel/-objectsteiger standaard (systeemsteiger)
 
Figuur 2.2.6.7 Staanderafstanden bij metselsteiger met uitbouw (systeemsteiger)

2.3 Aandachtspunten steigerontwerp

In figuur 2.3 is een aantal steigeruitvoeringen weergegeven die niet vallen onder een van de standaardconfiguraties en daarom complexe configuraties worden genoemd. In verband met de complexiteit van deze steigers dient bij de beoordeling hiervan extra aandacht te worden besteed door de constructeur. Bijkomend kunnen omgevingsfactoren grote invloed hebben op de integriteit van de steiger. Onderstaande lijst is dus slechts een hulpmiddel bij de beoordeling en niet limitatief. Gebruik hierbij altijd de juiste deskundigheid.

*) Opmerking bij regel 4: tekening en berekening niet nodig als het een standaardconfiguratie betreft..

Aandachtspunten complexe configuraties zijn onder andere

geometrie

1Steiger hoger dan 24 meter (vloerhoogte)
2Slaghoogte groter dan 2,20 meter
3Staanderafstanden groter dan 2,60 m
4Steiger voorzien van vloerverbreding d.m.v. uitbouwconsoles *) zie opmerking hierboven
5Gevel/objectsteiger breder dan 1,60m (exclusief uitbouwconsole)

belasting

6Steiger met vloerbelasting hoger dan 3 kN/m2
7Per steigervak is de belasting meer dan één vol belaste vloer.
8Steiger ingericht voor hijswerkzaamheden, hijslast groter dan 200 kg 
9Beklede steiger (vergroting windvangend oppervlak door bv. zeilen, krimpfolie, netten of steigerkap)
10Steiger waaraan goederen-, personen-, personen/goederenlift is verankerd
11Voorzieningen aan de steiger (bijvoorbeeld stortkoker)
12Dynamisch belaste steiger (bv. door mechanisch transport, aggregaat of compressor op de steiger)

toepassing

13Gevel / objectsteiger (voor zover niet gestandaardiseerd binnen RS, par 2.2.3 )
14Ondersteuningssteiger
15Hangsteiger
16Uitbouwsteiger
17Uitsteeksteiger
18Doorgang, overbrugging of loopbrug met overspanning groter dan 6 meter
19Vrijstaande steiger
20Verplaatsbare steigerconstructie (hijsbaar, verrijdbaar enz.)

omgeving

21Steiger op afwijkende ondergrond, zoals hellingen steiler dan 1:10, daken, stromend water, pontons etc.
22Steiger met openbare toegankelijkheid / evenementen
23Voor gevel/object- en metselsteiger: ander verankeringpatroon dan aangegeven in par 2.2. “standaardconfiguratie”
24Gevel/objectsteiger voor open constructie
Figuur 2.3 Aandachtspunten unieke steigers
Categorieën moeilijkheidsgraad van steigers
Steigers zijn bouwwerken met een bepaalde moeilijkheidsgraad. Ze kunnen geheel of gedeeltelijk gestandaardiseerd worden. De moeilijkheidsgraad is afhankelijk van configuratie en uitvoeringaspecten en dus zeker niet louter van de grootte van de steiger. Zo kan een kleine steiger heel moeilijk zijn, terwijl een grote steiger eenvoudig kan zijn.
 
Onderstaande figuur is bedoeld als hulpmiddel voor de communicatie tussen opdrachtgever, steigerbouwbedrijf en uitvoerder.Het bepalen van de moeilijkheidsgraad dient door een deskundige constructeur van minimaal HBO niveau gedaan te worden. De moeilijkheidsgraad dient op de tekening te worden vermeld. Als voorbeeld onderstaande tabel met een categorie-indeling 1 t/m 4. Categorie 1 is eenvoudig, categorie 4 kent een zeer hoge moeilijkheidsgraad.
 

 

Figuur 2.3.2.1 Categorieën moeilijkheidsgraad van steigers

2.4 STATISCHE BEREKENING

De vorige paragrafen gingen over criteria voor steigerontwerp. Deze paragraaf betreft de situatie dat een steigerontwerp niet kan worden gezien als een standaardconfiguratie. Er moet dan door middel van een statische analyse worden aangetoond dat het ontwerp voldoende zekerheid biedt tegen bezwijken.

In deze analyse moeten de rekenregels uit deze paragraaf worden gehanteerd. Deze sluiten grotendeels aan bij de Europese normenserie EN 12800, die op hun beurt zijn afgeleid van de Eurocode 3. Omwille van een betere aansluiting op de steigerbouwpraktijk in Nederland is in de Richtlijn Steigers op enkele punten afgeweken van genoemde normen.

Let op: Bij een metselsteiger (betrouwbaar*) geldt één vloer 100% belast en één vloer 50% belast.

*) Betrouwbaar: alle uitgangspunten van de opdrachtgever betreffende gebruik en toepassing zijn bekend en worden verwerkt in het ontwerp en de berekening van de steiger. Indien niet betrouwbaar: niet alle uitgangspunten van de opdrachtgever zijn bekend. In ontwerp en berekening moet één extra vloer meegenomen worden met 50% belasting. Deze 50% extra mag niet benut worden.

Deze rekenregels zijn door TNO Bouw en Ondergrond getoetst en akkoord bevonden. Zie de hierna volgende notitie d.d. 8 juni 2006 (figuur 2.4). De rekenregels bieden daarmee een waarborg voor een voldoende zekerheidsniveau van het steigerontwerp.

Figuur 2.4 Notitie d.d. 8 juni 2006 (pagina 1)
Figuur 2.4 Notitie d.d. 8 juni 2006 (pagina 2)

Uitleg bij figuur 2.4

* Dit geldt alleen voor metselsteigers

** Voor windbelasting van meer dan twee achter elkaar liggende steigervlakken wordt verwezen naar TNO rapport 2007-D-R1302/B “Windbelasting op grote steigers”. Dit rapport is te vinden op de website www.richtlijnsteigers.nl onder de menukeuze “Veel gestelde vragen”.

2.4.1 REKENMETHODEN ALGEMEEN

De steigerconstructie moet in de meeste gevallen worden geanalyseerd volgens een 2e orde, niet-lineaire berekening overeenkomstig de normenserie EN 12810 en EN 12811. Hanteer in deze berekening bij voorkeur een 3D model van de steiger. Kies je toch voor een 2D model, dan moet de interactie van de geanalyseerde vlakken op elkaar worden meegenomen in de berekening.

Het is toegestaan om een eenvoudige 1e orde knikberekening uit te voeren, maar alleen als wordt voldaan aan de randvoorwaarden die in het stroomschema zijn weergegeven. Zo’n berekening kan met de hand worden gedaan, dus zonder gebruik van een computer.

Het stroomschema in figuur 2.4.1¹ geeft de keuzemogelijkheden in rekenmethoden weer.

Figuur 2.2.2.1 Stroomschema bij steigerontwerp

2.4.2 2E ORDE-BEREKENING

Een 2e orde-berekening moet met de PC worden uitgevoerd, door middel van een eindige elementenberekening. Hiervoor zijn verschillende staafwerkprogrammas’s in de markt beschikbaar.
Speciaal voor steigerbouw is er één onder de naam “SCIA Engineer-scaffolding”, waarin de voor steigers specifieke functionaliteiten zijn opgenomen. De rekenregels uit par. 2.4 zijn hierin grotendeels ingebracht.

De uitgangspunten en voorwaarden voor een 2e orde-berekening zijn in het stroomschema weergegeven. Deze rekenwijze voorspelt het statisch gedrag van de steiger nauwkeurig, maar vereist van de constructeur en de controlerende instantie een hoog kennisniveau (HBO-niveau).

2.4.3 EENVOUDIGE 1E ORDE-BEREKENING

Zoals gezegd kan een 1e orde-berekening worden gemaakt zonder gebruik van PC en staafwerkprogramma. Bij een eenvoudige 1e orde-berekening wordt de draagkracht van de steigerconstructie getoetst door middel van een knikberekening. In deze paragraaf zijn rekenvoorbeelden opgenomen.

De voorspelling van het krachtenspel in de constructie is bij deze rekenmethode minder nauwkeurig dan bij een 2e orde-berekening. Dit komt omdat in een 1e orde-berekening niet alle factoren worden meegenomen die van invloed zijn op het statisch gedrag van de steigerconstructie. Bij een 1e orde-berekening wordt een eenvoudiger mechanicamodel gehanteerd, met uitgangspunten aan de conservatieve kant. Dit impliceert een grotere veiligheidsmarge in de berekening.

Daarom leidt een 1e orde-berekening in het algemeen tot een minder economisch ontwerp van de steigerconstructie vanwege meer materiaal en/of arbeid. Maar nogmaals: een 1e orde-berekening mag niet worden toegepast als deze mogelijkheid niet door het stroomschema volgens figuur 2.4.1¹ wordt geboden.

Enkele voorbeelden waarbij een eenvoudige 1e orde berekening niet is toegestaan:

  • steigers bekleed met netten met minder dan 50% doorlaatbaarheid
  • steigers die op een hellend vlak staan (steiler dan 1:10)
  • indien op andere wijze dan door een uitbouwconsole of bekleding een extra moment in de staanders wordt geïntroduceerd, bijvoorbeeld als de verankering niet in de knooppunten is aangebracht

Er moet dan een 2e orde-berekening worden gemaakt.

Uitgangspunten

Bij 1e orde rekenen is het van belang om een vereenvoudigd mechanicamodel op te stellen waarbij:

  • het rekenmodel onafhankelijk is van het beoogde steigertype
  • de constructie wordt geschematiseerd als vakwerkconstructie (alleen normaalkrachten in staven)
  • alle vlakken zijn geschoord of gesteund (zie voorwaarden geschoorde constructie, in deze paragraaf)
  • alle opleggingen translatievast zijn
  • er geen onderscheid is in het type verankering.
  • knooppunten als scharnieren worden beschouwd
  • diagonalen, verankeringen en/of afstempelingen aansluiten in de knooppunten

Voorwaarden geschoorde constructie

Ten aanzien van stabiliteit zijn er 3 typen steigerconstructies te onderscheiden:

  •  Ongeschoorde steigers: steigers die niet of niet volledig geschoord zijn of waarbij de diagonalen niet in de knooppunten aangrijpen.
  • Geschoorde steigers: steigers met volledige schoren die in de knooppunten aangrijpen. Elke bouwlaag (slag) van een steiger moet een volledige schoor bevatten om als geschoord te mogen worden beschouwd. Een volledige schoor is een schoor die er voor zorgt dat horizontale krachten uitsluitend via normaalkrachten naar de fundering worden overgedragen. Deze classificatie moet steeds per slag, per vlak en in iedere richting worden bekeken. Steigers kunnen geschoord worden met diagonalen.
  • Gesteunde steigers: steigers die hun stabiliteit ontlenen aan een andere constructie, bijvoorbeeld een gebouw of een stijf stalen raamwerk. De steungevende constructie moet ten minste 5 maal stijver zijn dan de gesteunde of “aanleunende” steiger (= vaak moeilijk te controleren). Steigers kunnen door middel van verankeringen en/of afstempelingen gesteund worden. Gesteunde steigers mogen ten aanzien van stabiliteit op dezelfde manier worden berekend als geschoorde steigers.

Een geschoorde of gesteunde constructie is stijf in ieder vlak. Daarom mag de inwendige stabiliteit worden gecontroleerd voor de onvervormde constructie. Dit noemen we een 1e orde berekening.

 Figuren 2.4.31 tot en met 2.4.38 geven acht voorbeelden van geschoorde / gesteunde en ongeschoorde steigerconstructies, die al dan niet volgens een 1e orde berekening mogen worden getoetst. Tevens wordt hier aangegeven hoe de kniklengte kan worden bepaald.

 

Randvoorwaarden voor 1e orde rekenen (voorbeeld 1)  
Stramien  Vlak  Geschoord / gesteund  L-buc (kniklengte)  
1  Y-Z  Ja  l-buc = h  
2  Y-Z  Nee  Onbekend  
3  Y-Z  Nee  Onbekend  
4  Y-Z  Ja  l-buc = h  
A  X-Z  Ja  l-buc = h  
B  X-Z  Nee  Onbekend  
Figuur 2.4.3.1 Voorbeeld: toetsen volgens 1e orde berekening niet toegestaan

Omdat niet voor alle vlakken wordt voldaan aan de randvoorwaarden mag deze configuratie niet met een 1e orde berekening worden getoetst.

 

Randvoorwaarden voor 1e orde rekenen (voorbeeld 2)  
Stramien  Vlak  Geschoord / gesteund  L-buc (kniklengte)  
1  Y-Z  Ja  l-buc = h  
2  Y-Z  Nee  Onbekend  
3  Y-Z  Nee  Onbekend  
4  Y-Z  Ja  l-buc = h  
A  X-Z  Ja  l-buc = h  
B  X-Z  Jal-buc = h 
Figuur 2.4.3.2 Voorbeeld: toetsen volgens 1e orde berekening niet toegestaan

Omdat niet voor alle vlakken wordt voldaan aan de randvoorwaarden mag deze configuratie niet met een 1e orde berekening worden getoetst.

 

Randvoorwaarden voor 1e orde rekenen (voorbeeld 3)  
Stramien  Vlak  Geschoord / gesteund  L-buc (kniklengte)  
1  Y-Z  Ja  l-buc = h  
2  Y-Z  Jal-buc = h  
3  Y-Z  Jal-buc = h  
4  Y-Z  Ja  l-buc = h  
A  X-Z  Ja  l-buc = h  
B  X-Z  Jal-buc = h  
Figuur 2.4.3.3 Voorbeeld: toetsen volgens 1e orde berekening toegestaan

Omdat hier voor alle vlakken wordt voldaan aan de randvoorwaarden mag deze configuratie met een 1e orde berekening worden getoetst

Randvoorwaarden voor 1e orde rekenen (voorbeeld 4)  
Stramien  Vlak  Geschoord / gesteund  L-buc (kniklengte)  
1  Y-Z  Ja  l-buc = 2h  
2  Y-Z  Nee  Onbekend  
3  Y-Z  Nee  Onbekend  
4  Y-Z  Ja  l-buc = 2h  
A  X-Z  Ja  l-buc = 2h  
B  X-Z  Nee  Onbekend  
Figuur 2.4.3.4 Voorbeeld: toetsen volgens 1e orde berekening niet toegestaan

Omdat niet voor alle vlakken wordt voldaan aan de randvoorwaarden mag deze configuratie niet met een 1e orde berekening worden getoetst.

 

Randvoorwaarden voor 1e orde rekenen (voorbeeld 5)  
Stramien  Vlak  Geschoord / gesteund  L-buc (kniklengte)  
1  Y-Z  Ja  l-buc = 2h  
2  Y-Z  Nee  Onbekend
3  Y-Z  Jal-buc = 2h
4  Y-Z  Ja  l-buc = 2h
A  X-Z  Ja  l-buc = 2h
B  X-Z  Jal-buc = 2h
Figuur 2.4.3.5 Voorbeeld: toetsen volgens 1e orde berekening niet toegestaan

Omdat niet voor alle vlakken wordt voldaan aan de randvoorwaarden mag deze configuratie niet met een 1e orde berekening worden getoetst.

 

Randvoorwaarden voor 1e orde rekenen (voorbeeld 6)  
Stramien  Vlak  Geschoord / gesteund  L-buc (kniklengte)  
1  Y-Z  Ja  l-buc = 2h 
2  Y-Z  Ja  l-buc = 2h
3  Y-Z  Ja  l-buc = 2h
4  Y-Z  Ja  l-buc = 2h
A  X-Z  Ja  l-buc = 2h
B  X-Z  Ja  l-buc = 2h
Figuur 2.4.3.6 Voorbeeld: toetsen volgens 1e orde berekening toegestaan

Omdat hier voor alle vlakken wordt voldaan aan de randvoorwaarden mag deze configuratie met een 1e orde berekening worden getoetst.

Randvoorwaarden voor 1e orde rekenen (voorbeeld 7)  
Stramien  Vlak  Geschoord / gesteund  L-buc (kniklengte)  
1  Y-Z  Ja  l-buc = 2h
2  Y-Z  Ja  l-buc = 2h
3  Y-Z  Ja  l-buc = 2h
4  Y-Z  Ja  l-buc = 2h  
A  X-Z  Ja  l-buc = 2h  
B  X-Z  Ja  l-buc = 2h
Figuur 2.4.3.7 Voorbeeld: toetsen volgens 1e orde berekening toegestaan

Omdat hier voor alle vlakken wordt voldaan aan de randvoorwaarden mag deze configuratie met een 1e orde berekening worden getoetst.

 

Randvoorwaarden voor 1e orde rekenen (voorbeeld 8)  
Stramien  Vlak  Geschoord / gesteund  L-buc (kniklengte)  
1  Y-Z  Ja  l-buc = 2h
2  Y-Z  Ja  l-buc = 2h
3  Y-Z  Ja  l-buc = 2h
4  Y-Z  Ja  l-buc = 2h  
A  X-Z  Ja  l-buc = 2h  
B  X-Z  Ja  l-buc = 2h
Figuur 2.4.3.8 Voorbeeld: toetsen volgens 1e orde berekening toegestaan

Omdat hier voor alle vlakken wordt voldaan aan de randvoorwaarden mag deze configuratie met een 1e orde berekening worden getoetst.

 

Rekenwijze

Bij een 1e orde berekening kan de toelaatbare knikkracht in de staander worden bepaald, dmv een standaard knikberekening. De toegestane knikkracht voor standaard steigerbuis is in  Rekenvoorbeeld 1 berekend. Figuur 2.4.39 toont voor een aantal kniklengten de toegestane knikkracht. Afhankelijk van de situatie en/of bouwvorm moeten op deze knikkrachten nog reductiefactoren worden toegepast.

Kniklengte λy;bucSlankheid λySlankheid λy;relω y;bucKnikkracht N c;s;d
1000 mm630,670,800880,3 kN
2000 mm1251,330,408839,5 kN
3000 mm1882,000,208120,1 kN
4000 mm2502,660,123111,9 kN
Figuur 2.4.39 Toegestane knikkracht (designwaarde) in de staander
als functie van de kniklengte

 

Reductiefactor wind

Voor steigers die buiten staan (en dus onderhevig zijn aan windbelasting) moet op de toegestane knikkracht een reductiefactor volgens figuur 2.4.310 worden toegepast. Dit als compensatie voor de verminderde draagkracht van de staander als gevolg van wind.

Reductiefactor knikkracht staander t.g.v. windbelasting    Onbekleed  Bekleed met netten > 50% doorlaatbaar  
Kniklengte [m]  Knikkracht [kN]  Staanderafstand
≤ 1,80 m  
Staanderafstand
> 1,80 m  
Staanderafstand
≤ 1,80 m  
Staanderafstand
> 1,80 m  
1  80,3  0,95  
2  39,5  0,8  
3  20,1  0,8  0,7  0,7  0,5  
4  11,9  0,6  0,4  0,4  0,0  
Figuur 2.4.310 Reductiefactor knikkracht staander als gevolg van windbelasting

 

Reductiefactor uitbouw

Wordt een uitbouw toegepast, dan moet er een reductiefactor volgens figuur 2.4.311 worden toegepast. Dit om het daardoor in de staander ontstane extra moment mee te nemen.

Reductiefactor knikkracht staander t.g.v. uitbouwconsole  Uitbouw ≤ 40 cm  Uitbouw ≤ 70 cm  
Kniklengte [m]  Knikkracht [kN]  Staanderafstand
≤ 1,80 m  
Staanderafstand
> 1,80 m  
Staanderafstand
≤ 1,80 m  
Staanderafstand
> 1,80 m  
1  80,3  0,8  0,7  0,5  0,3  
2  39,5  
3  20,1  
4  11,9  

 

Uitbouw < 40 cm  

≤ 30 cm   Uitbouw < 70 cm  

Figuur 2.4.311 Reductiefactor knikkracht staander als gevolg van uitbouwconsole

 

Alternatief

In plaats van het gebruik van deze conservatieve reductiefactoren mag ook een “berekening met de hand” worden uitgevoerd overeenkomstig TGB (NEN 6770:1997). Vanzelfsprekend dienen hierbij de randvoorwaarden volgens de rekenregels van paragraaf 2.4 te worden gehanteerd. Zie Rekenvoorbeeld 2.

Toets draagkracht verankeringen

De draagkracht van de verankeringen moet separaat worden getoetst. Zie hiervoor paragraaf 3.3.

Rekenvoorbeeld 1 – 1e orde berekening (met behulp van tabellen uit paragraaf 4.3) Staanderbelasting
We gaan er in dit voorbeeld van uit dat de steigers in de figuren 2.4.31 t/m 2.4.38 zijn voorzien van 2 houten werkvloeren (op respectievelijk 2 m+ en 4 m+), met een kantplank en dubbele leuning (niet getekend). Slaghoogte bedraagt 2 m, vaklengte 2 m, breedte 1,5 m. Steiger conform belastingklasse 4: 3,00 kN/m²

Dan gelden voor een gevelsteiger conform figuur 2.4.33 voor staander A-3 de waarden genoemd in figuur 2.4.312.In dit voorbeeld wordt aan de binnenstaander een uitbouw van 30 cm gerekend, met een nuttige belasting van 3,00 kN/m². Voor staander B2 in figuur 2.4.37 gelden de waarden genoemd in figuur 2.4.313.

Omschrijving     lengte (m)       breedte / (m)   aantal (%)     aantal (st)     gewicht        eigen gewicht   nuttige  
                        belasting
Staanders  :  6  x  1  x  100 %  x  1  x  50  N/m  =  300  N   
Liggers 2 m  :  2  x  2  x  50 %  x  3  x  50  N/m  =  300  N   
Liggers 1,5 m  :  1,5  x  1  x  50 %  x  3  x  50  N/m  =  113  N   
Hor. diagonaal  :  2,5  x  1  x  50 %  x  3  x  50  N/m  =  188  N   
Kortelingen  :  1,5  x  2  x  50 %  x  2  x  50  N/m  =  150  N   
Vloer  :  2  x  1,5  x  50 %  x  2  x  300  N/m²  =  900  N   
Uitbouw  :  2  x  0,3  x  100 %  x  2  x  300  N/m²  =  360  N   
                  
Vloerbelasting  :  2  x  1,5  x  50 %  x  1,5  x  3000  N/m²  =    6750 N  
Uitbouw  :  2  x  0,3  x  100 %  x  1,5  x  3000  N/m²  =    2700 N  
               ———   ——–  
               2310  N  9450 N  
 
               2,3  kN  9,45 kN  
Belastingfactoren            1,2  x  1,5 x  
               2,8   14,2  
                  
Totaal  :                          Fb3;d   =  17,0  kN     
                

Figuur 2.4.312 Rekenvoorbeeld voor staander A3 in figuur 2.4.33

Noot: Bij verwijzing naar TGB normen mogen vergelijkbare Eurocodes toepast worden, zolang een vergelijkbaar veiligheidsniveau gehandhaafd blijft.

Omschrijving     lengte (m)       breedte / (m)   aantal (%)     aantal (st)     gewicht        eigen gewicht   nuttige  
                        belasting
Staanders  :  6  x  1  x  100 %  x  1  x  50  N/m  =  300  N   
Liggers 2 m  :  2  x  2  x  50 %  x  3  x  50  N/m  =  300  N   
Liggers 1,5 m  :  1,5  x  1  x  50 %  x  3  x  50  N/m  =  113  N   
Leuning 2 m  :  x  2  x  100 %  x  2  x  50  N/m  =  400  N   
Kantplank:  2x  1  x  100 %  x  2  x  60  N/m  =  240  N   
Kortelingen:  1,5x  2  x  50 %  x  2  x  50  N/m²  =  150  N   
Vloer:  2  x  1,5  x  50 %  x  2  x  300  N/m²  =  900  N   
                  
Vloerbelasting  :  2  x  1,5  x  50 %  x  1,5  x  3000  N/m²  =    6750 N  
               ———   ——–  
               2403  N  6750 N  
 
               2,4  kN  6,8 kN  
Belastingfactoren            1,2  x  1,5 x  
               2,9   10,1  
                  
Totaal  :                          Fb3;d   =  13,0  kN     
                

Figuur 2.4.313 Rekenvoorbeeld voor staander B2 in figuur 2.4.37

Knikkracht staanders

Doorsnede-eigenschappen:

Buis Φ 48,3 x 3,2 mm
A = 453 mm²
Wx;el = 4800 mm³
Wx;pl = 6520 mm³  
S235JRG2  fy;rep = 235 N/mm²  NEN-EN 39  

Controle knik in gedrukte buis (volgens NEN 6770, hoofdstuk 12).

Voor slaghoogte 2 m geldt:

  • Slankheid λy = ly;buc / iy = 2000 mm / 16 mm = 125
  • Voor steigerbuis geldt: fy;d = 235 N/mm2. 
  • Eulerse slankheid λe = π x √(Ed / fy;d) = 3,14 x √(2,1 x 105 / 235) = 94
  • Relatieve slankheid λy;rel = λy / λe   = 125 / 94 = 1,33
  • Uit instabiliteitskromme b volgt: (NEN 6770, tabel 24) knikfactor: ωy;buc  = 0,4088
  • Nc;u;d = A   x fy;d / γM (NEN 6770, 11.2.2) = 453 mm2  x 235 N/mm2 = 106455 N / 1,1 = 96,7 kN

Designwaarde knikkracht = Nc;u;d x ωy;buc = 96,7 x 0,4088 = 39,5 kN
Op vergelijkbare wijze is de knikkracht bepaald bij andere staanderlengtes (zie figuur 2.4.39).
 

Toetsing staanderbelastingen

 

Staander  Fu;d  knik-lengte  design knikkracht volgens tabel 2.4.39reductie wind
volgens tabel 2.4.310
reductie uitbouw volgens tabel 2.4.311

 

Fu;d;red  Toetsing  
2.4.33-A3  17,0 kN  2 m  39,5 kN  x 0,8  x 0,7  =  22,1 kN  Voldoet  
2.4.37-B2  13,0 kN  4 m  11,9 kN  x 0,4  –  =  4,8 kN  Voldoet niet

Figuur 2.4.314 Toetsing staanderbelastingen


Genoemde staanders zijn maatgevend, de overige staanders worden even zwaar of minder belast.
 

Rekenvoorbeeld 2 – 1e orde berekening (met behulp van NEN 6770)

Figuur 2.4.315 Rekenvoorbeeld 2: 1e orde berekening met behulp van NEN 6770

2.4.4 RUIMTESTEIGERS

Voor ruimtesteigers gelden dezelfde uitgangspunten als voor gevel-/objectsteigers, met de kanttekening dat ieder vlak in iedere richting bekeken moet worden of dat voldoet aan de voorwaarden van een geschoorde/gesteunde constructie. Daarbij kunnen ook combinaties van figuren 2.4.31 t/m 2.4.38 ontstaan.

2.4.5 ENKELE STEIGER

Zogenaamde enkele steigers kunnen nog worden toegepast onder voorwaarden dat:

  • het altijd een bedrijfsconfiguratie betreft
  • de maximale steigerhoogte 9 m is
  • kortelingen onder een geringe, naar het bouwwerk aflopende helling zijn gelegd en in het metselwerk over een lengte van ten minste 10 cm zijn ondersteund of zijn voorzien van een kortelingsteun.  De onderliggers zijn bij de kruising met een staander verbonden aan direct in het metselwerk dragende kortelingen zonder kortelingsteunen.
  • kortelingsteunen, vervaardigd van staal of smeedbaar gietijzer, een draagvlak hebben in het metselwerk met een lengte van ten minste 10 cm, gemeten loodrecht op het muurvlak en een dragend oppervlak van tenminste 50 cm2
  • het (buitenste) steigervlak moet door middel van buizen doelmatig aan balklagen, voldoende verhard metselwerk of andere vaste delen van het bouwwerk zijn verankerd.

2.5 Tekeningen

Een tekening dient om de ideeën van leverancier, constructeur of ontwerper eenduidig vast te leggen. Voor reguliere steigers, binnen een van de standaardconfiguraties, is geen aanvullende tekening vereist, maar alle overige steigers moeten altijd op tekening zijn gezet. Tekeningen dienen bovendien als (onmisbare) informatiebron voor de steigerbouwers en voor degenen die zijn belast met toezicht en controle.

Enkele regels zijn:

  • in de praktijk afwijken van tekeningen mag niet als het gaat om aanpassingen aan de hoofddraagconstructie en de veiligheidsvoorzieningen.
  • alternatieven zijn slechts toegestaan als dit op tekening is aangegeven, bijvoorbeeld “locatietrappenhuis of ladderopgang in het werk te bepalen”.
  • omwille van eenduidigheid dient men zich te houden aan de verder in dit hoofdstuk beschrevenrichtlijnen.

Een technische tekening is op schaal getekende weergave van een ontwerp. Alle relevante materialen, maatvoering, schaal, relatie met omgeving, positionering, etc. zijn hierop aangegeven.

Alle informatie op de tekening heeft als doel om het ontwerp eenduidig vast te leggen zodat anderen de steiger volgens het oorspronkelijke ontwerp kunnen realiseren.

Een duidelijke, betrouwbare en complete technische tekening van een steiger is dus onmisbaar in het werkproces van monteren, toezicht en controle. Voor regulier steigerwerk (binnen de standaardconfiguratie van de Richtlijn Steigers) is geen aanvullende tekening vereist.

Voor gestandaardiseerd (complex) steigerwerk (binnen de standaardconfiguratie van leverancier of steigerbouwbedrijf) is een principetekening vereist. Het ontwerp is dan vastgelegd in zogenaamde datasheets waarin randvoorwaarden zijn aangegeven waaraan de steiger moet voldoen. Deze datasheets zijn geen werktekeningen, maar geven de marges aan waarbinnen de uitvoering van een steigerconstructie kan variëren om steeds een veilig resultaat op te leveren. Dit vergt enige vakkennis van toezichthouders en controleurs.

Voor niet gestandaardiseerd steigerwerk is altijd een separate, specifiek op een project gerichte tekening vereist. Omdat de omgeving waarin een steiger wordt gemonteerd een grote invloed heeft op de wijze van bouwen is het belangrijk dat relevante informatie daarvan op tekening wordt aangegeven.

Afhankelijk van de complexiteit van de steiger en omgeving kan het noodzakelijk zijn om details uitte werken of de gehele tekening gedetailleerd uit te voeren (bijvoorbeeld schaal 1:50 of 1:20). Over het algemeen is schaal 1:100 ruim voldoende voor steigerwerk, niet alle details hoeven telkens te worden aangegeven.

2.5.1 TEKENEN VAN STEIGERS

Een steiger bestaat uit meerdere vlakke vakwerken of raamwerken die repeterend zijn in zowel hoogte als lengte en breedte. Het is in het algemeen voldoende om alleen de maatgevende vlakken op tekening aan te geven. Indien vlakken onderling veel afwijken moeten deze ofwel separaat worden getekend ofwel dienen de onderlinge afwijkingen eenduidig te worden aangegeven.

Minimaal noodzakelijk voor een technische tekening van een steiger:

  • Er moeten minimaal 3 vlakken worden gedefinieerd, bijvoorbeeld:
    • Staanderplan (incl. oriëntatie en maatvoering t.o.v. omgeving)
    • Langsdoorsnede (of vooraanzicht 1e vlak)
    • Dwarsdoorsnede (of zijaanzicht 1e vlak)

Opmerking: In sommige gevallen kan volstaan worden met bijvoorbeeld een staanderplan en dwarsdoorsnede met aanvullende tekst waarin het niet getekende vlak wordt gedefinieerd.

  • Maatvoering van de steiger (h.o.h. afstand staanders, elevatie voetplaten en liggers, etc.)
  • Verankeringpatroon (locatie en aard van de verankeringen in het verticale of horizontale vlak)
  • Schoorpatroon (locatie diagonalen in het verticale en/of horizontale vlak)
  • Interactie op de ondergrond (max. staanderbelasting, max. verankeringkracht)
  • Eenduidig tekeningnummer, datum, revisie, status, etc. (zie titelblok)

Afhankelijk van de complexiteit kunnen meer doorsneden worden getekend, bijvoorbeeld elk
verankeringniveau, vloerplan per elevatie, etc.

Diagonalen zijn onmisbaar in de steigerbouw. Deze worden in principe alleen in de verticale vlakken gemonteerd. Omdat het voor steigers logischer is (en ook gewenst) om meerdere horizontale vlakken te tekenen dan meerdere verticale vlakken dienen de verticale diagonalen ook in de horizontale vlakken schematisch te worden aangegeven (zie voorbeeldtekening fig. 2.5.1).

De richting van diagonalen (of schoren) is praktisch van ondergeschikt belang. In die gevallen waarin de richting van diagonalen maatgevend is dient dit op tekening te worden aangegeven. Ter aanvulling op een technische tekening van een steiger:

  • Oriëntatie ten opzichte van noordrichting (windroos)
  • Locatie vloeren
  • Horizontale doorsneden op diverse niveaus (verankeringen, horizontale diagonalen / windverband)
  • Verticale doorsneden van meerdere vlakken (voor- en zijaanzicht, langs- en dwarsdoorsneden, etc.)
  • Details (voetplaathout, principeoplossingen, verankeringen)
  • Kritische punten
  • Hold-punten (fasering tijdens montage, verplichte tusseninspecties)
  • Volgorde van montage- en /of demontage
  • Type steigermateriaal (indien van toepassing)
  • Materiaaluittrek of materiaalstaat
  • Alles wat ter verduidelijking dient (extra tekst, leaders, etc.)

Extra teksten op tekening zijn uiteraard alleen ter verduidelijking als de gebruiker de taal machtig is. Probeer om die reden zoveel mogelijk met symbolen te verduidelijken.

  • Legenda of renvooi (beschrijving toegepaste symbolen)
  • Aanduiding revisie ten opzichte van voorgaande revisie
  • Een schaalfiguur van een mens (poppetje) geeft direct een idee van de steigerafmetingen
Figuur 2.5.1 Voorbeeldtekening

2.5.2 SCHAAL

Voor het tekenen van steigers wordt bij voorkeur schaal 1:100 (1 op 100) gebruikt. Dat is gebruikersvriendelijk, immers één centimeter vertegenwoordigt één meter. Voor sommige onderdelen zijn echter afwijkende schalen gewenst. Zie hiervoor figuur 2.5.2.

Schaal 1:100Schaal 1:50Schaal 1:20 of 1:10
StaanderplanIndien meer details zichtbaar moeten zijn,
zoals koppelingen en specifieke aansluitingen
Voor details, zoals verankeringen, specifieke
aansluitingen
Aanzichten
Doorsneden

Figuur 2.5.2   Voorkeursschalen  

2.5.3 TITELBLOK

Elke tekening moet in de rechter benedenhoek worden voorzien van een titelblok. Dit titelblok moet minimaal de volgende informatie bevatten:

  • Tekeningnummer
  • Schaal
  • Maateenheid
  • Datum getekend
  • Initialen tekenaar
  • Revisienummer en -omschrijving
  • Revisiedatum
  • Status tekening:
    • concept
    • principe
    • uitvoering / werktekening
  • Naam opdrachtgever
  • Naam project
  • Omschrijving project
  • Belastingklasse van de steiger

Het begrip status verdient nadere uitleg. Zie hiervoor figuur 2.5.3.

StatusOmschrijving
CONCEPT of TER CONTROLETekening geeft globale afmetingen en verhoudingen aan. De tekening wordt gebruikt
als “praatplaatje” of bijvoorbeeld ten behoeve van calculatie.
PRINCIPETekening geeft de belangrijkste principes aan waar de steiger aan moet voldoen.Wordt
gebruikt voor bijvoorbeeld hijsconstructies, overbruggingen, etc.Een standaardconfiguratie
of datasheet kan bijvoorbeeld gelden als een principe-tekening. In een principetekening
wordt de omgeving doorgaans niet of schematisch aangegeven.
UITVOERING of DEFINITIEFTekening is geschikt voor uitvoering. Alle relevante omgeving is getekend, lokale
afwijkingen binnen de op tekening aangegeven toleranties zijn toegestaan.Denk
hierbij aan verwisselen vakmaten (h.o.h. afstand staanders) onderling of toepassing
van een kleinere vakmaat.Vooral van toepassing als omgeving niet exact bekend is
(industrie)Indien gewenst kan een “as built” tekening worden gemaakt. Zie opmerking
hieronder.
UITVOERING of DEFINITIEFTekening is geschikt voor uitvoering. Geen enkele afwijking op tekening is toegestaan.
Voor steigers alleen te gebruiken bij bijvoorbeeld ondersteuningen, steigerwerk in
besloten ruimten, etc. waarbij de tolerantie in uitvoering klein is (ca. 1-3cm)

Figuur 2.5.3   Omschrijving van verschillende soorten status

Opmerking: Een steigertekening moet tenminste DEFINITIEF zijn ten tijde van oplevering van de steiger. De afname-inspectie of opleveringskeuring moet verwijzen naar de tekening. Eventuele afwijkingen van tekening en benodigde beheersmaatregelen moeten in de rapportage van de opleveringskeuring worden aangegeven. Zie ook 5.4 OPLEVERINGSPROCEDURE.

2.5.4 Uniforme symbolen

Een tekening moet een legenda of renvooi bevatten van de gebruikte symbolen en materialen. De voorbeeldtekening van figuur 2.5.1 geeft aan in de rechter bovenhoek hoe zo’n renvooi er uit kan zien. Een renvooi verschilt per steigersysteem, de gebruikte symbolen kunnen we standaardiseren. Om uniformiteit te waarborgen hieronder een voorstel voor de belangrijkste symbolen:

Figuur 2.5.4 Uniforme symbolen op tekeningen

Opmerking: Aanbeveling om de met (*) aangemerkte items uniform toe te passen in de branche. Overige items zijn slechts voorbeelden.

2.5.5 Checklist voor een steigertekening

Een tekening van een steiger is een belangrijk document. De hierop weergegeven informatie moet volledig zijn. Om die volledigheid te bereiken kan een hulpmiddel in de vorm van een checklist nuttig zijn.
 

Checklist voor een werktekening
GegevensToelichting
1.Toegepast steigersysteemZie legenda of renvooi
2.Bovenaanzicht, doorsnede(n) en zonodig details en andere aanzichten– Met volledige maatvoering van in ieder geval steigerbreedte, staanderafstand en slaghoogte
– Geen informatie die voor de steiger niet relevant is
3.Hoogte maaiveld en eventueel peilmaten van vertrekniveau van de steiger als dat niet het maaiveld isInzicht in hoogte steiger ten opzichte van de omgeving
4.Soort onderstoppingsmateriaal / ondergrondIndien nodig detailtekening maken
5.Maatvoering om steiger uit te kunnen zetten vanuit gevel of bestaande constructieBij voorkeur met detailtekening
6.VerankeringspatroonAangeven in maatgevende doorsnede
7.Type verankeringIndien nodig detailtekening maken
8.Schoor- of diagonalenpatroonAangeven in maatgevende doorsnede.
Indien nodig met montagedetails
9.Aantal vloerenLocatie vloeren aangeven.
10.Belastingklasse en maximaal aantal gelijktijdig te
belasten vloeren
Indien nodig met tekst benadrukken op tekening
11.Bekleed / onbekleed en zo ja met
– netten 50%
– netten 90%
– zeil / folie
– anders
Alleen indien van toepassing.
12.Staanderbelasting:
– op de ondergrond
– op belendende bebouwing (daken, luifels,
constructies, bordessen, e.d.)
Vermelden of dat in- of exclusief veiligheidsfactoren is.

F-rep = representatieve waarde
(excl. belastingfactor).
13.Maximale verankeringkrachtVermelden of dat in- of exclusief veiligheidsfactoren is.
14.Situatie en werkadresSituatieschets voorzien van noordpijl of windroos
15.Voorwaarden waarin andere partijen moeten voorzien (meestal opdrachtgever)– Draagkrachtige ondergrond
– Vlak en opgeruimd
– Doorstempeling.
16.Toegepaste symbolen met verklaringZie legenda of renvooi.
17.Titelblok in de rechter benedenhoekZie voor de op te nemen informatie paragraaf 5.5. Geef in het titelblok of elders aan of de tekening ter controle (CONCEPT) of definitief (PRINCIPE, UITVOERING) is
18.Tolerantie aangegeven op tekeningAfhankelijk van toepassing en omgeving
19.MateriaalstaatIndien het steigermateriaal per tekening wordt aangeleverd
Figuur 2.5.5 Checklist steigertekening

 

3.1 Belasten van steigervloeren

Een steiger bevat in de regel één of meer werkvloeren. De gebruiker moet vooraf aangeven wat de te verwachten optredende belasting is, bijvoorbeeld in een programma van eisen (zie par. 6.1 Afspraken met gebruikers). Normaliter moet rekening worden gehouden met werkzaamheden (= vloerbelasting) op slechts één vloer van de steiger.

3.1.1 Belastingklassen

Figuur 3.1.1 geeft in 6 klassen de bijbehorende toelaatbare belastingen op werkvloeren aan. Deze is afkomstig uit NEN-EN 12811. Bij het ontwerpen van een steiger moet dus één van deze klassen worden gekozen. De diverse klassen zijn afgestemd op de praktijk en zijn in Europees verband vastgesteld. De gebruiker kan een klasse kiezen die overeenkomt met zijn behoeften.

Figuur 3.1.1 Belastingklassen van werkvloeren

Soorten vloerbelasting

Onder vloerbelasting wordt verstaan: een veranderlijke belasting veroorzaakt door:

  • personen die over de werkvloer lopen en daarop werken
  • (transport)hulpmiddelen die over de vloer worden verplaatst respectievelijk opgeslagen
  • (hulp)gereedschappen en machines die over de vloer worden verplaatst respectievelijk opgeslagen
  • (tijdelijke) opslag of vervoer van goederen.

3.1.2 VASTSTELLEN BELASTINGKLASSE EN CONTROLE HIEROP

Het is op basis van de volgende gegevens vrij eenvoudig vast te stellen in welke klasse een steiger moet worden uitgevoerd, door een optelsom te maken van:

  • het eigen gewicht van de gereedschappen en materialen die tijdelijk op de werkvloer worden opgeslagen
  • het gewicht van het aantal personen dat op de werkvloer loopt of werkt
  • de gewichten van handmatig bediende (hulp)middelen
  • eventuele dynamische effecten als gevolg van transport en plaatsen van materialen op de werkvloer door een hijskraan of verreiker.

Overbelasting is één van de belangrijkste oorzaken van het bezwijken van een steiger en dient dus nadrukkelijk te worden voorkomen.
 

VOORBEELD KLASSE 4 STEIGER (ZIE FIGUUR 3.1.2)

Gegevens:Maximale vloerbelasting : 3 kN/m2 = 300 kg/m2. Vloeroppervlakte: A = 1,2m x 1,8m = 2,16 m2 
Maximaal toegelaten belasting: 300 kg/m2 x 2,16 m2 = 648 kg/vloerdeel 
Maximaal toegelaten belasting op deeloppervlakte Ac = 0,4 x A = 0,4 x 2,16 = 0,86 m2 : 500 kg/m2
Berekening:In het voorbeeld heeft men: 
één persoon: 100 kg 
speciekuip 0,6 m: 140 kg 
een werkvoorraad bakstenen 0,7 m x1,2m; 200 stuks x 1,8 kg = 360 kg
Controle: 100 kg + 140 kg + 360 kg = 600 kg < 648 kg Voldoet!
Controle deeloppervlakte: De maximale belasting van een deeloppervlak voor een klasse 4 -steiger is 5 kN/m2 of 500 kg/m2
Voorraad stenen: oppervlakte: 0,7m x 1,2 m = 0,84 m2.
belasting: 360 kg / 0,84 m2 = 429 kg/m2
controle: 429 kg/m2 < 500 kg/m2 Voldoet!
Speciekuip:oppervlakte: 0,28 m2
belasting: 140 kg / 0,28 m2 = 500 kg/m2
controle: 500 kg/m2= 500 kg/m2 Voldoet!

Figuur 3.1.2 Voorbeeld controle op gekozen belastingklasse

 

3.1.3 GLOBALE EN LOKALE VLOERBELASTINGEN

Een vloer in een steiger van klasse 2 (globaal: 1,50 kN/m² gelijkmatig verdeeld) moet ook een puntlast kunnen weerstaan van 1,00 kN op een oppervlak van 0,20 x 0,20 m (zie figuur 3.1.1). Maar indien in deze steiger bijvoorbeeld stalen vlonders zijn toegepast leidt een lokaal hogere belasting, zowel lokaal als globaal, niet tot overschrijding van de toelaatbare waarden. Want deze vlonders voldoen aan een veel hogere belastingklasse. Je kunt dus op een steigervloer van stalen systeemvlonders gerust met drie man naast elkaar gaan staan, terwijl de steigerkaart/scafftag aangeeft dat de steiger slechts voldoet aan klasse 2.

Anderzijds en in aanvulling op par. 3.1.2 dient hier vermeld te worden dat de ontwerper van de steiger controleert of dat de werkelijke, hoge belasting op een deel van het vloeroppervlak niet tot overbelasting leidt van de individuele onderdelen (bijvoorbeeld het opvangen van het gewicht van de pallet bakstenen of de speciekuip op een klein vloeroppervlak, op de meest ongustige lokatie). Controle van de onderdelen dient aantoonbaar in de steigerberekening te worden uitgevoerd.

3.1.4 Aantal belaste vloeren

Bij een standaard gevel/-objectsteiger wordt er van uitgegaan dat één vloer wordt belast (volgens één van de klassen zoals in figuur 3.1.1. weergegeven). Bij een metselsteiger is het uitgangspunt dat een vloer wordt belast volgens klasse 4 van figuur 3.1.1 en de daarboven of daaronder liggende vloer met 50% van deze belasting. Indien meerdere vloeren worden belast, moet een opdrachtgever dit bij de aanvraag en opdrachtverstrekking duidelijk aangeven. De steiger wordt dan dienovereenkomst berekend en getekend.
 

Figuur 3.1.4 Aantal belaste vloeren

 

3.1.5 Vloerbelasting op uitbouwconsole

Een uitbouwconsole (tussen de binnenstaander en de gevel) is bij een metselsteiger gebaseerd op belasting door personen (1,5 kN/m²). Materiaalopslag is hierbij niet toegestaan.

3.1.6 Vloerbelasting op ruimtesteigers

Tenzij door de opdrachtgever anders is aangegeven, kun je aannemen dat de gelijkmatig verdeelde belasting uit figuur 3.1.1 werkt op een oppervlakte van maximaal 6,00 m² op de hoofddraagconstructie. Dit in combinatie met een belasting van 0,75 kN/m² op het resterende oppervlak.

3.1.7 Uitvoering van werkvloeren

Een werkvloer bestaat uit één of meer vloerdelen die zelf een last kunnen dragen. Dit kunnen geprefabriceerde vloerdelen zijn zoals platforms en stalen systeemvlonders, die constructief in de gehele steiger kunnen worden meegenomen. De fabrikant geeft aan voor welke belastingklasse de prefab vloerelementen geschikt zijn. Dit kan ook zijn aangegeven op het platform zelf.

Er wordt ook vaak met houten steigerdelen gewerkt, opgelegd op kortelingen. De belastingklasse hiervan hangt af van de dikte van de steigerdelen en de kortelingafstand. Figuur 3.1.6 geeft een voorbeeld van steigerdelen met de afmeting 200 x 32 mm in een steiger bestaande uit buis en koppelingen.

Maximum staanderafstandMaximum steigerbreedteMinimum aantal kortelingen tussen de staanders
1,80 m1,50 m2
1,80 m1,30 m1
Figuur 3.1.6 Aantal kortelingen bij houten steigerdelen 200 x 32 mm

Ook dikkere steigerdelen, bijvoorbeeld van 200 x 50 mm, worden in Nederland gebruikt, bijvoorbeeld in de industrie. Staanderafstanden en aantal kortelingen zijn dan dienovereenkomstig aangepast, waarbij de maximale afstand tussen de staanders 1,80 m bedraagt.

3.2 Ondergrond

Een steiger rust op de grond of op constructiedelen. Het is duidelijk dat de sterkte en stabiliteit van een steiger in grote mate afhankelijk zijn van de sterkte van de steunpunten. Er is een grote variëteit in ondergrond. Om er een aantal te noemen:

  • zand, klei e.d.
  • bestrating van betonnen platen en van (beton)klinkers
  • een betonnen fundering, vloer of balk
  • liggers van een staalconstructie
  • daken en luifels
  • equipment, zoals bordessen en het inwendige van vaten.

Voordat met het opbouwen van een steiger wordt begonnen dient de opdrachtgever te zorgen voor betrouwbare informatie over de draagkracht van de ondergrond of voor een specifieke berekening.

Dit hoofdstuk gaat grotendeels over een steigeropstelling op de grond, omdat daarin de meeste risico’s schuilen.

3.2.1 Voetplaten en onderstoppingen

Staanders moeten altijd worden voorzien van een voetplaat of een voetspindel (zie figuur 3.2.1), tenzij aangetoond wordt dat de ondergrond draagkrachtig genoeg is. De voetplaat of voetspindel verdelen de staanderdruk over de oppervlakte van de ondergrond. En hieronder is altijd een onderstopping nodig, die de staanderbelasting spreidt naar de ondergrond tenzij wordt aangetoond dat de ondergrond voldoende draagkrachtig is.

 

Figuur 3.2.1 Voetplaten, voetspindels, onderstopping en schuine ondergrond

Voor een schuine ondergrond tot een tot een helling van 1:10 (10 cm op 100 cm) worden wiggen of kantelvoetspindels gebruikt. Bij een grotere schuinte moeten de lokale krachtsoverdracht en de sterkte van de verschillende onderdelen worden berekend en gecontroleerd.

3.2.2 Vuistregels ondergrond

De staanderbelasting moet worden gespreid naar de ondergrond. Hoe dikker de bestrating of betonplaat des te groter is de spreiding.

Bij opstelling op het maaiveld bepaalt de dikte van de onderstopping, samen met de sterkte en stijfheid hiervan en de dikte van bijvoorbeeld de bestrating, de spreiding van de kracht in de onderliggende grond. Zie ook figuur 3.2.2¹.

Figuur 3.2.2¹ Spreiding naar de ondergrond

Onderstaande figuur (3.2.2²) geeft vuistregels voor plaatsing van een steiger op maaiveld, met de kanttekening dat er onder de voetplaten altijd stophout moet worden aangebracht.

SteigerhoogteOndergrondDikteOpmerking
0 – 24 mBetonnen vloer op maaiveldniveau, al dan niet voorzien van wapeningsstaal>10 cmGeen probleem
0 – 24 mStelconplaten (2 m x 2 m)11 – 14 cmGeen probleem
0 – 24 mBetonklinkers10 cmGeen probleem
0 – 24 mHouten draglineschotten10 – 15 cmGeen probleem
>24 m

 

 

Berekening gewenst
0 – 10 mStalen rijplaten0,5 – 1 cmGeen probleem
> 10 mStalen rijplaten1 – 2 cmBerekening gewenst
0 – 10 mEnkel stophout op ongeroerde grondGeen probleem
> 10 mEnkel stophout op ongeroerde grondBerekening gewenst
0 – 10 mEnkel stophout op geroerde grondOndergrond verdichten (aantrillen)
> 10 mOp geroerde grond altijd extra drukverdeling toepassenZie bovenOndergrond verdichten, berekening gewenst
Figuur 3.2.2² Vuistregels voor ondergrond bij plaatsing steiger op maaiveld (tot 24 m hoogte)

Wijkt de ondergrond hiervan af, dan moet er een controleberekening of een proefbelasting worden uitgevoerd.

3.2.3 Toelaatbare gronddrukken

Figuur 3.2.3 geeft een indicatie van de maximaal toelaatbare gronddruk op vaak voorkomende grondsoorten.

Indicatie toelaatbare druk σd op bouwgrond in N/mm2
Grondsoortσd  N/mm2
Ingewaterd zand van grondverbetering naar gelang van de dikte van de zandlaag en de draagkracht van de ondergrond0,05 – 0,1
Vaste zandbodem, nabij riviermonden en zeearmen0,15 – 0,3
Vaste zandbodem, op draagkrachtige onderlagen0,2 – 0,4
Zeer vast zand op grote diepte onder maaiveld0,3 – 0,6
Leemhoudende gronden0,08 – 0,16
Kleilaag, op draagkrachtige onderlagen0,1 – 0,2
Mergel0,3 – 0,8
Zachte krijtlaag0,1 – 0,2
Grindlaag, op draagkrachtige onderlagen0,3 – 0,8
Niet-verweerde rotsgrond0,5 – 2,5
Figuur 3.2.3 Indicatieve toelaatbare druk op bouwgrond

Wijkt de ondergrond hiervan af, dan moet er een controleberekening of een proefbelasting worden uitgevoerd.

Hierbij moet worden aangetekend dat deze informatie geen inzicht geeft in het zettingsgedrag van de ondergrond. Enkele voorbeelden van zettingsgedrag:

  • Zandgrond zal bij belasting in het algemeen een eenmalige zetting geven van enkele millimeters, waarna de ondergrond stabiel is.
  • Kleihoudende grond zal gedurende de gehele belastingsperiode blijven zetten. De steiger kan daardoor enkele centimeters zakken, waardoor de verankeringen onder spanning komen te staan.

3.2.4 Staanderbelasting

Figuur 3.2.4 geeft een indicatie van de staanderbelasting van verschillende steigersystemen. Er is hierbij uitgegaan van:

  • een steigerbreedte van 1,3 tot 1,4 meter
  • een belasting van 3,00 kN/m² op 1,5 werkvloer
  • exclusief belastingfactoren.
Figuur 3.2.4 Indicatieve staanderbelasting exclusief belastingfactoren voor steigersystemen

3.2.5 Onderstopping van staanders op maaiveld

Onder voetplaten en voetspindels hoort stophout, met een minimale afmeting van 200 x 32 x 500 mm. Is de draagkracht van de grond twijfelachtig of is één stuk stophout niet sterk genoeg, werk dan met dubbel stophout, strak naast elkaar gelegd met daarop dwars stophout (eventueel twee lagen).

Figuur 3.2.5 laat zien dat de wijze van onderstoppen een grote invloed heeft op de optredende gronddruk.

Figuur 3.2.5 Relatie tussen wijze van onderstoppen en optredende gronddruk (exclusief spreiding door bestrating)

Belangrijke aanvullende aspecten.

  • De opdrachtgever dient de gemiddelde draagkracht van de grond (0,2 – 0,4 N/mm²) te controleren, bijvoorbeeld door middel van een sondering, zie paragraaf 3.2.6.
  • Ook geroerde grond moet worden gesondeerd en op sterkte worden gecontroleerd, na eerst te zijn aangetrild.
  • Bij steigers hoger dan 24 m moet van geval tot geval worden beoordeeld of de beoogde onderstopping strookt met de optredende belasting. Als de gronddruk te hoog wordt kan eventueel worden besloten om extra onderstopping aan te brengen, bijvoorbeeld in de vorm van Stelconplaten, draglineschotten, biels of dikke rijplaten.

3.2.6 Sonderingen

De diepte van de vaste zandlaag varieert nogal in Nederland. Op de Utrechtse Heuvelrug bevindt de Pleistocene zandlaag zich vrijwel op maaiveldniveau, terwijl deze in Zuid- en Noord Holland op ongeveer 20 meter diepte (- N.A.P.) ligt. Er zal dus vaak bodemonderzoek nodig zijn.

Een veel gebruikte terreinonderzoeksmethode is sonderen. Er wordt een conus met gestandaardiseerde afmetingen de grond ingedrukt. Hierbij wordt de weerstand van de ondergrond tegen indringing van de conuspunt gemeten. Afhankelijk van de soort sondering kan ook de wrijvingsweerstand langs een deel van de conusmantel worden gemeten.

Zet je de gemeten conusweerstand uit tegen de diepte dan ontstaat een sonderingsgrafiek (zie figuur 3.2.61). Deze vormt de basis voor de berekening van de ondergrond.

Figuur 3.2.6¹ Voorbeeld van een sonderingsgrafiek

Handsondeerapparaat

De samenstelling van de bovenste grondlaag kan per locatie erg verschillen. Onderzoek daarnaar kan ook handmatig worden uitgevoerd. Het hiervoor in de markt zijnde sonderingsapparaat bestaat uit een sondeerconus met stang, druksensoren en een microprocessor die de metingen vastlegt (zie figuur 3.2.62).

Het apparaat wordt met de hand de grond ingedrukt. De diepte wordt bepaald door middel van een stalen referentieplaat waartegen ultrasone signalen worden weerkaatst. De uitgeoefende druk wordt bepaald door middel van sensoren. Dit is een betrouwbare manier om de indringingsweerstand van de toplaag van de grond tot 0,8 m diepte te meten. De meetresultaten kunnen direct op het apparaat worden afgelezen, en ook naar de computer worden overgezet.

Figuur 3.2.6² Handsondeerapparaat

Indicatieve methode

Is een handsondeerapparaat niet voorhanden, dan is er een eenvoudige alternatieve manier voor het onderzoeken van de bovenste laag (tot ongeveer 1 meter onder maaiveld). Dit gaat met een piketpaal van ongeveer 1 meter lang, met een doorsnede van 44 x 22 mm. Verricht hierbij de volgende handelingen:

  • zaag een punt aan de paal onder een hoek van 45° (aan 2 zijden);
  • breng op de paal markeringen aan h.o.h. 0,25 m (met potlood of stift);
  • sla de paal in de grond met een vuistje van 1 kg (slahoogte ongeveer 0,5 m);
  • tel het aantal slagen dat iedere keer nodig is om de paal 0,25 m de grond in te krijgen (dit heet kalenderen en komt uit de heibranche);
  • sla de paal minimaal 0,8 m de grond in zodat er in ieder geval 3 kalenderingen zijn te noteren.

Er is sprake van een voldoend dragende grond indien het gemiddeld aantal slagen per kalendering groter is dan vijf.

3.2.7 Onderstopping van staanders op bordessen en dergelijke

Om te beginnen moet een stalen bordes sterk genoeg zijn om een steiger te dragen.
Industriële bordessen zijn vaak berekend op een gelijkmatig verdeelde belasting van 5 kN//m² en/of een puntbelasting van 5 kN).

Het zal duidelijk zijn dat een bordes, berekend op een gelijkmatig verdeelde belasting van 5 kN/m², geen steiger kan dragen die is berekend op steigerklasse 4 (3 kN/m² op 1,5 vloer tegelijkertijd belast), maar bovendien zijn eigen gewicht op het bordes gaat afdragen.

De opdrachtgever moet aangeven hoe zwaar een bordes mag worden belast. Steigers die op stalen bordessen worden geplaatst behoeven (bij voorkeur dubbel) stophout, dat aan beide uiteinden draagt op de constructie, bijvoorbeeld op de bordesbalken (zie figuur 3.2.71). Afhankelijk van de belasting zal een zwaarder profiel (bijv. HEA-staalprofiel) moeten worden toegepast.

Figuur 3.2.7¹ Onderstopping van draagpunt tot draagpunt van onderliggende constructie

Een steiger draagt via de staanders een puntbelasting af naar de ondergrond. Dit afdragen moet gebeuren via:

  •  het bordes zelf (mits puntlast toelaatbaar, bijv. F < 5kN)
  •  doorstempeling
  •  verdeling naar dragende constructie, met behulp van bijvoorbeeld dubbel stophout of een stalen HEA-profiel.

Daarom is het meestal nodig het bordes te onderstempelen, onder het motto: bij twijfel altijd doorstempelen (zoals figuur 3.2.7³ aangeeft).

Maar let wel, doorstempelen kan ook gevaarlijk zijn. Een installatie, die uit bedrijf gaat, kan leiden tot temperatuurwisseling en daardoor uitzetten of krimpen, waardoor de stempels hun functie verliezen of zelfs kunnen bezwijken door overbelasting.

Figuur 3.2.7³ Bij bordessen en dergelijke doorstempelen

Voor steigers op balkons, vloeren, daken enz. gelden in feite dezelfde hoofdregels. De sterkte en stijfheid van dergelijke constructies moeten altijd door de opdrachtgever van het steigerbouwbedrijf worden gecontroleerd en voldoende bevonden.

Bijzondere aandacht is nodig bij het opstellen van steigers op kanaalplaatvloeren, ribcassettevloeren en andere constructies met een onregelmatige doorsnede of met holle ruimten.

Let op: De draagkracht van de ondergrond dient te allen tijde door de opdrachtgever van het steigerbouwbedrijf te worden aangegeven. In een aantal gevallen is niet de steiger, maar juist de ondergrond maatgevend.

3.3 Verankering

Deze paragraaf uit de Richtlijn Steigers is samengesteld door de Vereniging van Steiger-, Hoogwerker- en Betonbekistingsbedrijven (VSB). Hij beschrijft het gebruik van ankers om steigers tegen een bouwconstructie te bevestigen en houdt rekening met de eisen zoals genoemd in de normen NEN-EN 12810 en EN 12811.

In gevallen dat een enkel anker niet kan worden aangebracht zoals op tekening of volgens de standaardconfiguratie is voorzien, moet de constructeur worden geraadpleegd om een verantwoorde oplossing te verkrijgen.

De stabiliteit van de steigerconstructie hangt onder meer af van de sterkte van de ankers waarmee de steiger is bevestigd. Omwille van de veiligheid moeten ankers correct worden gekozen en gemonteerd en, waar nodig, worden getest. Deze richtlijn beschrijft de factoren waar rekening mee moet worden gehouden om dit te bereiken. Hij is primair bedoeld voor ontwerpers en gebruikers van steigerconstructies zodat zij ankers en proefmethoden correct kunnen definiëren. Tot de doelgroep behoren ook monteurs; hen wordt uitgelegd hoe zij ankers correct kunnen aanbrengen en testen. Deze informatie wordt op eigen gezag verstrekt, maar als specifieke ankertypen worden besproken, hebben de gegevens van de betreffende fabrikant voorrang. De VSB aanvaardt geen aansprakelijkheid voor nadelige gevolgen die voortvloeien uit het aanhouden van deze richtlijn.

Gebruikte termen

Hieronder worden de voor verankeringen belangrijkste termen genoemd. Voor een compleet overzicht van de gebruikte termen verwijzen wij naar hoofdstuk 8 ”Termen en Definities”.

Toegestane belasting (Ftoel)De aanbevolen belasting die in de praktijk op een anker mag worden toegepast; het kan gaan om de door de fabrikant (of een instantie, bijvoorbeeld ETA) aanbevolen belasting.
Toegestane test belasting (Fwerk)De belasting die via proeven ter plaatse is bepaald.
Ontwerpbelasting (Fontw)De feitelijke rekenbelasting die op basis van het ontwerp op het anker wordt toegepast. Deze volgt uit de belastingen zoals genoemd in NEN-EN 12811 (inclusief belastingfactoren).
AnkerEen onderdeel dat in het bouwwerk wordt bevestigd om de noodzakelijke krachten tussen de steiger en het bouwwerk over te dragen. Het anker kan tijdelijk of blijvend in de constructie worden aangebracht.
VerankeringCombinatie van anker en verankeringsmiddel aan de steiger, die het mogelijk maakt om krachten uit de steiger af te dragen naar de achterliggende constructie (zie figuur 3.3).
BouwwerkAchterliggende constructie waarin (of aan) het anker wordt aangebracht (beton, metselwerk, staalconstructie, etc.)
Figuur 3.3 Definitie verankering

Doel van verankeringen van steigerconstructies

Het doel van verankeren van de steiger is:

  • zorgdragen voor voldoende uitwendige stabiliteit van de steiger, zodanig dat deze niet om kan vallen of verschuiven (globale stabiliteit);
  • zorgdragen voor voldoende inwendige stabiliteit van de steiger, zodanig dat de weerstand tegen uitknikken van de staanders wordt verhoogd c.q. de kniklengte wordt beperkt (lokale stabiliteit).

3.3.1 Keuze van ankers voor steigerconstructies

Bij het kiezen van ankers voor het bevestigen van steigerconstructies moet rekening worden gehouden met de volgende aspecten:

  • het type verbinding met de steigerconstructie
  • het basismateriaal en de geschiktheid van de achterliggende constructie
  • de ontwerpbelasting vergeleken met de toegestane belasting
  • de wijze waarop belastingen worden doorgegeven via de koppelstukken en de richting waarin ze worden toegepast: spanning, afschuiven, buigen of een combinatie hiervan
  • de behoefte om proeven uit te voeren
  • de mogelijkheid van roestvorming
  • projectspecifieke eisen.

Verbinding met de steiger
In het algemeen geldt dat de verbinding van het anker met de steiger in staat moet zijn om de ontwerpbelastingen over te kunnen dragen. Er bestaan verschillende typen verbindingen met de steiger, zoals een steigerbuis, schroefoogbouten, een steigerkoppeling aan de flens van een staalprofiel, enz.

Geschiktheid van het basismateriaal
Niet alle ankers kunnen in elk materiaal worden toegepast. Dit komt aan de orde in de beschrijving van de verschillende ankertypen. Maar let wel: de gegevens van de fabrikant hebben voorrang boven de informatie die in deze richtlijn wordt verstrekt.

Geschiktheid van de constructie
De bouwconstructie moet geschikt zijn om de belastingen op te vangen die door de steiger worden doorgegeven. Betonnen elementen die onderdeel uitmaken van de dragende structuur zijn over het algemeen geschikt. Gemetselde constructies kunnen geschikt zijn indien ze een belasting dragen, massief zijn (geen holtes hebben) en bestaan uit sterke metseleenheden met stevige metselvoegen. Spouwconstructies en bekledingspanelen zijn meestal te zwak om weerstand te bieden aan de heersende trek- en drukspanningen. Om te voorkomen dat constructies worden gebruikt die niet of onvoldoende dragend zijn, bijvoorbeeld onder vensters, balustrades en dergelijke, moet het advies van een bouwkundig constructeur worden ingewonnen.
 

3.3.2 BELASTINGEN

De belastingen op verankeringen volgen uit de berekening volgens NEN-EN 12811, bij het normale gebruik van steigerconstructies (werksituatie en extreme windbelasting). Aanvullende, incidentele belastingen worden niet bestreken.

Stroomschema’s
Met behulp van de stroomschema’s A en B (op de volgende bladzijden) kan worden bepaald of een gekozen anker geschikt is voor een bepaalde steigerconstructie. A betreft belasting loodrecht op de gevel en B evenwijdig aan de gevel.

In de kaders wordt tevens verwezen naar de betreffende paragrafen waarin een en ander nader is beschreven.

Punten waarmee rekening moet worden gehouden:

  • Toegestane belasting in vergelijking met de ontwerpbelasting

De toegestane belasting van het gekozen anker moet gelijk zijn aan, of groter zijn dan de ontwerpbelasting. Is dit niet het geval, dan dient het aantal verankeringen dienovereenkomstig te worden verhoogd of een ander ankertype te worden gekozen.

  • Richting van de belasting

De manier waarop belastingen via het verbindingsmiddel worden doorgegeven beïnvloedt de belasting op het anker. De capaciteit van de verankering varieert afhankelijk van de richting van de belasting en het ontwerp van anker en verbindingsmiddel.

 

Stroomschema A: Verankering van de steigerconstructie. Belasting loodrecht op de gevel
Stroomschema B: Verankering van de steigerconstructie. Belasting evenwijdig aan de gevel

 

3.3.2.1 Ontwerpbelastingen, toegestane belastingen en ontwerpmethode

De ontwerpbelasting volgt uit de statische berekening volgens de norm NEN-EN 12811. De meeste ankerfabrikanten noemen aanbevolen belastingen voor beton, en sommige voor andere basismaterialen. Bij de keuze van ankers kunnen deze belastingen in plaats van de werkbelasting worden gebruikt, mits het basismateriaal van de betreffende constructie minstens even sterk is als het genoemde materiaal.

Door fabrikanten genoemde belastingen voor beton mogen niet worden toegepast op metselwerk. Als er geen belastingsgegevens bestaan, of als er twijfel is over de sterkte van het basismateriaal (bijvoorbeeld bij metselwerk of oude beton), dan moeten eerst trekbelastingsproeven worden uitgevoerd; dit om de geschiktheid te bepalen en voor de betreffende constructie de toegestane belasting vast te stellen. Indien de toegestane belasting (hetzij zoals aangegeven door de fabrikant, hetzij bepaald d.m.v. proeven) kleiner is dan de werkbelasting, moet het aantal verankeringen dienovereenkomstig worden vergroot.

ETA-merk en CE

Veel ankers krijgen een ETA-merk (European Technical Approval) en CE-teken. Dit betekent dat de ankers in de meest strenge proefomstandigheden zijn getest. De belastingcapaciteiten die in de ETA’s worden genoemd, zijn gebaseerd op de uiterste grenstoestand met partiële veiligheidsfactoren zoals genoemd in de ETA. De waarden voor ankers verschillen per fabrikant (eventueel met ETA keuring).

Toetsingsregel

Toetsingsregel:    

Fontw = Frep x γ  ≤  Ftoel

waarin:Fontw = ontwerpbelasting
Frep = representatieve waarde van de belasting
γ = belastingfactor
Ftoel = toegestane belasting

 

3.3.2.2 Richting van de belasting

Belastingen kunnen op verschillende manieren op ankers aangrijpen, zoals trek, druk, afschuiving, buiging of een combinatie hiervan. De capaciteit kan hierdoor sterk variëren.


Belastingen aan de verankering

 

Belastingen kunnen vanuit de steigerconstructie via de verankeringen aan het bouwwerk worden afgedragen, zowel horizontaal als verticaal gericht.

Horizontale belastingen

Horizontale belastingen loodrecht op de gevel
 

Dit is de belangrijkste belasting waar de verankering mee te maken krijgt. Deze ontstaat voornamelijk door de winddruk of windzuiging die op de voor- of achterzijde van de steigerconstructie werkt, zodat de verankeringen ofwel druk of trek ondervinden.

Horizontale belastingen evenwijdig aan de gevel

Deze vormen van horizontale belasting werken als afschuiving of buiging op de ankers.

De hierna volgende figuren 3.3.2.21 t/m 3.3.2.26 geven aan op welke manieren de horizontale krachten evenwijdig aan de gevel kunnen worden opgenomen.

Figuur 3.3.2.21 V-ankers
Figuur 3.3.2.22 Verankeren aan buitenstaander
Figuur 3.3.2.23 Verankering aan de staander met de koppeling die torsiemoment kan opnemen of aan de ligger met de koppeling die buigend moment kan opnemen
Figuur 3.3.2.24 Extra horizontale diagonaal (windverband) tussen binnenvlak van de steiger en ankers in het bouwwerk, zodat de horizontale belasting op het binnenvlak direct naar de ankers wordt overgedragen
Figuur 3.3.2.25 Ook In het binnenvlak diagonalen toepassen
Figuur 3.3.2.26 Windverband tussen buitenvlak en binnenvlak
Figuur 3.3.2.27 Afmetingen van het object en verankeringvlak

Enkele relevante aspecten:

Invloed van de afmetingen van het bouwwerk:

  • Bij een steiger van 20 m of korter is het binnenvlak gestabiliseerd middels de verankeringen bij de hoeken in de andere richting (zoals de korte zijde in figuur 3.3.2.27).

Torsie opnemen:

  • Wordt de steiger met een korte ankerbuis aan de binnenstaander verankerd, dan is heel belangrijk dat de koppelingen torsie kunnen opnemen. Dient te worden gecontroleerd met statische berekening.

Buigend moment opnemen:

  • Wordt de steiger met een korte ankerbuis aan de ligger verankerd, dan is heel belangrijk dat de koppelingen buigend moment kunnen opnemen. Dient te worden gecontroleerd met statische berekening.

Ankerbuis aan binnen- en buitenstaander:

  • De van oudsher voorgeschreven ankerbuis op staanders van zowel buiten- als binnenvlak is gebaseerd op het principe dat het binnenvlak via de ankerbuis gesteund wordt door het geschoorde buitenvlak. Dit voldoet alleen als de afstand tussen het binnenvlak van de steiger en het bouwwerk zodanig is dat de ankerbuis (en koppelingen) het optredende buigend moment kunnen opnemen.

Wind op uiteinden steiger:

  • Deel van de belastingen die evenwijdig aan de voorkant van de constructie werken, worden veroorzaakt door wind die inwerkt op de uiteinden van de steiger. Bij afwezigheid van windbelastingen wordt ervan uitgegaan dat theoretische horizontale belastingen inwerken op elk portaal van de steiger (NEN-EN 12811-1). Deze belastingen worden, afhankelijk van de aard van de verbinding, ofwel als puur schuiven of als zijdelingse belastingen (d.w.z. buigbelastingen) aan de ankers doorgegeven. De meeste ankers hebben slechte buigkarakteristieken, zodat ontwerpers er zoveel mogelijk voor moeten zorgen dat de belastingen als puur schuiven worden doorgegeven.

 

Verticale belastingen

Bij conventionele constructies wordt het gewicht van de steiger en van de materialen die zich erop bevinden door de staanders doorgegeven, zodat er door de koppelstukken geen verticale belasting aan de ankers wordt doorgegeven. Maar als een steiger door invloed van een slappe ondergrond verzakt kunnen ook verticale belastingen in de verankeringen optreden. Dit is te voorkomen door de ankerbuizen scharnierend aan te sluiten in verticale richting.

 

Excentrische belastingen

Excentrische belastingen tussen de diverse onderdelen van de verankering (zie figuur 3.3.2.28) kunnen extra krachten in de ankers veroorzaken. Voorkom dit zoveel mogelijk.

Figuur 3.3.2.28 Voorbeelden van excentrische belasting

 

Belastingen op ankers

  • Trekkracht
De trekcapaciteit van het anker wordt gecontroleerd door de informatie van de fabrikant te raadplegen of door proeven te doen (zie 3.3.8).
 
  • Drukkracht
De drukcapaciteit van het anker wordt bepaald door het verbindingsmiddel.
 
  • Schuiven
Bij het berekenen van de toegepaste schuifbelasting moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van schuifbelastingen uit twee bronnen, te weten: horizontale belastingen in de zijdelingse richting en verticale belastingen. Waar dit het geval is moeten ze worden gecombineerd om tot één schuifbelasting te komen. Dit wordt bij de keuze van het anker gebruikt.
Informatie van fabrikanten over toegestane schuifbelastingen beperkt zich voor de meeste ankers tot beton. Andere materialen worden minder vaak vermeld. Het ter plaatse beproeven van schuifbelastingen is vaak niet praktisch. Voor het achterhalen van de toegestane schuifbelastingen in andere materialen dan gepubliceerd, moet informatie worden opgevraagd bij de fabrikant.
 
  • Buigen
De meeste ankers hebben een zeer matige buigcapaciteit en verticale belastingen moeten altijd als puur schuiven aan ankers worden doorgegeven. Als kleine buigbelastingen onvermijdelijk zijn, kunnen sommige fabrikanten informatie verstrekken over toegestane buigmomenten voor ankers, speciale koppelstukken en ringbouten.
 
  • Gecombineerde trek- en schuifbelastingen
Als ankers worden onderworpen aan een combinatie van trek- en schuifbelastingen, is het niet voldoende om simpelweg de toegepaste en toegestane trek- en schuifbelastingen als onafhankelijke grootheden met elkaar te vergelijken (zoals in 1 en 2 naast de navolgende afbeelding). Er moet een speciale controle van de totale capaciteit plaatsvinden, om er zeker van te zijn dat de bevestiging niet wordt overbelast. Eén benadering wordt hieronder getoond (vergelijking 3); raadpleeg de fabrikant voor zijn benadering.

Controleer of aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1. Fontw / Ftoel ≤ 1

2. Vontw / Vtoel ≤ 1

3. (Fontw / Ftoel ) + ( Vontw / Vtoel ) ≤ 1,2

Waarin

Fontw (Vontw) = Ontwerp trek- (schuif-) belasting

Ftoel (Vtoel) = Toelaatbaar trek- (schuif-) belasting

3.3.3 Ankertypen

Deze paragraaf beschrijft een aantal in de bouw veel toegepaste ankers, maar ook andere typen kunnen geschikt zijn. Figuur 3.3.3 geeft een schematisch overzicht. De genoemde trekwaarden zijn indicatief en moeten altijd worden geverifieerd. Ze moeten overeenstemmen met de door de fabrikant opgegeven waarden.

 

AnkertypeSpecificatieToelaatbaar (gebruikswaarde)Voor- en nadelen / bijzonderheden

Kunststof plug met schroefoogbout

 

– Nylon plug Ø
14 mm, lang 70 mm (boormaat 14 mm)
– Schroefoogbout Ø 12 mm, lang 160 mm

 

– 4,1 kN in beton B25
– 3,7 kN in ongeperforeerd metselwerk MZ12 (in de steen)

(volgens bijv. Fischer verankering S14 ROE + GS12)

Voordelen:
– Eenvoudige montage
– Relatief goedkoop (schroefoogbouten kunnen worden hergebruikt)
– Controleerbaar (plug tot aan kraag in gat, inschroeven tot markeringsstreep)

Nadelen:
– Relatief lage toelaatbare krachten
– Gevoelig voor knik- en buigingsbelasting (max. 50 mm uit bouwwerk steken)

Algemeen:
– Lengte bout moet op plug zijn afgestemd
– Schroefdraad moet minstens 1x de schroefdiameter door de plug heen steken

Kunststof plug met houtdraadbout

 

 

– Nylon plug Ø 8, 10, 12 en 14 mm
– Houtdraadbout Ø 6, 8, 10 en 12 mm

 

– 2,1 kN in beton B25
– 1,0 kN in ongeperforeerd metselwerk MZ12 (in de steen)

(volgens bijv. Fischer verankering UX 12)

Voordelen:
– Eenvoudige montage
– Relatief goedkoop (bouten kunnen worden hergebruikt)

Nadelen:
– Relatief lage toelaatbare krachten
– Lengte bout moet op plug zijn afgestemd

Algemeen:
– Lengte bout moet op plug zijn afgestemd
– Schroefdraad moet minstens 1x de schroefdiameter door de plug heen steken

Keilbouthuls in combinatie met moer

 

– Anker Ø 8, 10, 12, 16, 20 en 24 mm
– Bout Ø M6, M8, M10, M12 en M16 mm

 

– 5,0 kN in ongescheurd beton B25
– In metselwerk onbekend (door proefneming vaststellen)

(volgens bijv. Sormat verankering ES M8)

Voordelen:
– Eenvoudige montage
– Grotere toelaatbare krachten

Nadelen:
– Niet controleerbaar
– Spanningen kunnen scheuren in bouwwerk veroorzaken, waardoor verankering waardeloos wordt
– Niet geschikt in gescheurd (trekzone) beton – Afstand tot de rand en hart-op-hartafstanden hebben grote invloed op de belastbaarheid van de ankers

Doorsteekanker

 

– Bout/anker Ø M8, M10, M12, M16, M20 en M24 mm

 

– 6,0 kN in gescheurd beton B25
– 10,6 kN in ongescheurd beton B25
– Niet geschikt in metselwerk

(volgens bijv. Fischer verankering FAZ II 10)

Voordelen:
– Eenvoudige montage
– Grotere toelaatbare krachten
– Geschikt in gescheurd (trekzone) beton

Nadelen:
– Niet geschikt voor kalkzandsteen en metselwerk
– Bout steekt uit het bouwwerk
– Afstand tot de rand en hart-op-hartafstanden hebben grote invloed op de belastbaarheid van de ankers

Figuur 3.3.3 Ankertypen

 

Enkele andere ankertypen: chemische injectiemortelankers en capsule-ankers.

Voordelen:

  • grotere toelaatbare krachten
  • spanningsloze verankering.

Nadelen:

  • niet controleerbaar
  • dure oplossing
  • ingewikkelde montage
  • wachttijd in acht nemen voordat verankering mag worden belast
  • uithardingstijd is afhankelijk van buitentemperatuur, bijvoorbeeld bij 20 ºC is de uithardingstijd voor een injectiemortelanker 60 minuten en voor een capsule-anker 20 minuten.
     

3.3.4 Verankeringsmiddelen

De hier besproken verankeringsmiddelen zijn de typen die meestal worden gebruikt en die (met de aangegeven specificaties) als geschikt worden beschouwd. Echter andere typen kunnen eveneens geschikt zijn. Het bouwwerk bepaalt het type van de verankering. We onderscheiden verankering aan:

  • Staalconstructie
  • Metselwerk
  • Beton
  • Vliesgevel
  • Stucwerk op isolatie.

Figuur 3.3.41 laat een aantal voorbeelden zien.

 

Verankeringsbuis met opgelaste plaat (in beton of metselwerk).

Verankeringsbuis met opgelaste haakpen

Verankeringsbuis met opgelaste plaat en draadeind

Bevestigen aan ondergrond met:
– kunststof plug en houtdraadbout
– keilbout en moer met metrische draad
– keilbouthuls en bout met metrische draad
– schroefhuls en bout met metrische draad (met chemische mortel)

(in beton, schoon metselwerk of vliesgevel; in combinatie met een voldoend lange schroefoogbout)

(in beton of metselwerk door isolatie + stucwerk heen; in combinatie met schroefhuls of keilbouthuls)


 

Nadeel:
– excentrische belasting (veroorzaakt extra krachten in anker)

Nadelen:
– kan geen krachten evenwijdig aan gevel opnemen
– schroefoogbout is gevoelig voor knik- en buigingsbelasting

Nadelen:
– excentrische belasting (veroorzaakt extra krachten in anker)
– draadeind is gevoelig voor knik- en buigingsbelasting altijd controleren


Verankeringsbuis met steigerkoppeling + L-beugel (in beton of metselwerk)

Ligger van systeemsteiger (in beton of metselwerk; in combinatie met schroefoogbout)

Verankeringsbuis met balkhaakkoppelingen (aan de flens van bijvoorbeeld een HEA-profiel)

Bevestigen aan ondergrond met:
– kunststof plug en houtdraadbout
– keilbout en moer met metrische draad
– keilbouthuls en bout met metrische draad
– schroefhuls en bout met metrische draad (met chemische mortel)

(in beton, schoon metselwerk of vliesgevel; in combinatie met een voldoend lange schroefoogbout)

(in beton of metselwerk door isolatie + stucwerk heen; in combinatie met schroefhuls of keilbouthuls)


 

 

 

Nadelen:
– kan geen krachten evenwijdig aan de gevel opnemen
– schroefoogbout is gevoelig voor knik- en buigingsbelasting

Nadeel:
– excentrische belasting (veroorzaakt extra krachten in anker)

Figuur 3.3.41 Voorbeelden van achterconstructies en verankeringsmiddelen

Enkele andere manieren van verankering zijn:
– met een V-anker (figuur 3.3.42)
– aan ingeklemde schroefstempels in sparingen (figuur 3.3.43) of tussenvloeren.

 

Figuur 3.3.42 V-anker
Figuur 3.3.43 Verankering aan ingeklemde schroefstempel (niet toegestaan zonder nadere berekening). Schroefstempel voorzien van label niet verwijderen

Omdat de laatst genoemde methode valt of staat bij de mate van inklemming van de stempel en de sterkte van de stempelbuis zelf (knik) slechts incidenteel toegestaan bij steigers tot 12 m.

3.3.5 Plaats van de verankering, verankeringspatroon en verankeringskrachten

.

3.3.5.1 Plaats van verankering

De verankeringsbuizen dienen zoveel mogelijk aan de staanders te worden gemonteerd, en wel zo dicht mogelijk bij een knooppunt (≤ 20 cm, zie figuur 3.3.51). Indien een verankeringsbuis niet dichtbij een knooppunt aan een staander wordt gemonteerd kan hierdoor een extra groot buigend moment in de staander optreden.

Figuur 3.3.51 Verankeren dichtbij knooppunt

Verankering aan liggers

Indien een verankeringsbuis op de liggers wordt gemonteerd moet de ligger met koppeling voldoende capaciteit hebben om de belasting over te kunnen dragen. Het is niet op alle steigersystemen toegestaan om op de ligger te verankeren. Raadpleeg de leverancier van het steigermateriaal of het steigermontagebedrijf.
 

3.3.5.2 Verankeringspatroon

De maximale horizontale en verticale afstand tussen de verankeringen wordt door statische berekening bepaald. De standaard verankeringspatronen zoals bijvoorbeeld door de leverancier of constructeur worden opgegeven zijn gebaseerd op een steigerhoogte tot maximaal circa 24 meter.
De eerste en laatste staander zijn altijd verankerd evenals de laatste slag. Hoekstaanders van twee elkaar snijdende steigervlakken blijven daarbij buiten beschouwing.

In figuur  2.2.61 is een aantal verankeringspatronen als standaardconfiguratie Richtlijn Steigers opgegeven. Die, en de voorbeelden in deze paragraaf zijn uitdrukkelijk bedoeld voor gevel/ objectsteigers in de bouw. Als deze patronen mogelijk zijn, hoeft er niet apart te worden gerekend.

Bij afwijkende verankeringspatronen moet er altijd een berekening worden gemaakt.
Een voorbeeld van een standaard verankeringspatroon voor een steiger in klasse 4 is (zie figuur 3.3.52):

  • elk staanderpaar verankeren, elke 2e slag in hoogte (in knooppunt, om de slag)
  • verankeringen verspringend in hoogte aanbrengen.
Figuur 3.3.52 Standaard 2-slag om en om verankeringspatroon

Andere verankeringspatronen

Het verankeringspatroon heeft een grote invloed op de kniklengte van de staanders. Afwijkende verankeringspatronen hebben consequenties voor de bouwhoogte van de steiger. Om dezelfde bouwhoogte te behouden kunnen dan één of meer onderstaande maatregelen noodzakelijk zijn:

  • verlagen van belastingklasse;
  • verkleinen staanderafstand;
  • meer verankeringen toepassen in onderste gedeelte van de steiger, waar de te verwachten staanderbelastingen het grootst zijn;
  • dwarsdiagonalen in de steiger toepassen; indien dit niet mogelijk of niet gewenst is dan een extra vak aan de steiger zetten (steunbeer, zie paragraaf 3.3.10) waarin wel dwarsdiagonalen kunnen worden toegepast.

Voor een steiger in klasse 2 is het mogelijk een ander verankeringspatroon te kiezen.

3.3.5.3 Grootte van verankeringskrachten

De grootte van de horizontale belasting en het aantal en de plaats van de verankeringen bepalen de krachten per verankering. Toepassing van een 2-slag standaard verankeringspatroon betekent een groot aantal verankeringen op een regelmatige plaats. De krachten worden dan ook regelmatig naar het bouwwerk afgedragen, waarbij de optredende krachten per verankering relatief laag zijn.

Voorbeeld volgens NEN-EN 12811: per verankering ca. 8 m2 steigerfront tot 24 m hoogte, onbekleed steiger.

F-anker = ψt x Cs x Cf x A-netto x q x  γf;q

waarbij:

ψt = 0,7standtijdfactor
Cs = 0,67factor voor doorlaatbaarheid van de gevel; 50% open gevel
Cf = 1,3aërodynamische krachtcoëfficiënt
A-netto = 2 m2windvangendoppervlakte  ca. 25% van 8 m2 = 2 m2
q = 1,21 kN/m2de extreme waarde van de stuwdruk volgens
tabel 10 NEN 6702, gebied I bebouwd en H = 24 m
γf;q  = 1,5belastingfactor

Bij afwijkende verankeringspatronen kunnen de ankerkrachten aanzienlijk hoger worden.
Het anker en aard van de achterliggende constructie bepalen dan de capaciteit van de verankering.

 

3.3.6 Door bouwwerk of bouwmethode opgelegde beperkingen

Als in de praktijk wordt afgeweken van het standaard verankeringspatroon wordt dus één van de stabiliteitsvoorwaarden gewijzigd en moeten de gevolgen hiervan nader worden onderzocht.

De verankeringsmogelijkheden aan een gebouw (of achterliggende constructie) worden vaak bepaald door de constructie van het gebouw en de bouwmethode. Vaak is standaard verankeren niet mogelijk, bijvoorbeeld in geval van:

  • raamopeningen;
  • vliesgevels;
  • schoon metselwerk (natuursteen, etc.);
  • ontbreken van draagkrachtige constructie (standaard verankeringpatroon sluit zelden aan op vloerniveaus, kolommen, ruwbouwskelet , etc.);
  • bouwmethode (bijvoorbeeld gevelelementen inhijsen tussen steiger en gebouw).

Daar waar een verankering van de steiger nodig is, maar niet mogelijk blijkt, moet altijd een alternatieve oplossing worden gezocht. Enkele voorbeelden:

  • Windverband toepassen om de kracht naar de naastliggende verankeringen af te dragen (zie figuur 3.3.6). Daardoor komt er extra belasting op naastliggende verankeringen, dus deze verankeringen moeten zwaarder worden uitgevoerd (of extra verankeringen toepassen)
  • Met een diagonaal verankeren naar vloer, van bijvoorbeeld het ruwbouwskelet.
     
Figuur 3.3.6 Windverband in verband met ontbreken verankeringen

3.3.7 Ankers monteren

Ankers moeten volgens de instructies van de fabrikant worden gemonteerd. Belangrijke aspecten zijn:

  • Boor gaten met de juiste diameter en diepte.
  • Maak de gaten grondig schoon (belangrijk voor alle ankers, maar vooral voor lijmankers) zowel door te borstelen met een stijve ronde borstel die even breed is als de diameter van het gat, als door te blazen met een pomp met een groot volume.
  • Breng de ankers aan met het juiste gereedschap.
  • Laat de lijmankers uitharden gedurende de tijd die voor de heersende omgevingstemperatuur is opgegeven.
  • Draai het anker aan tot het aanbevolen montagemoment, met behulp van een geijkte momentsleutel.

Afmetingen van het gat
Gatdiameter en gatdiepte moeten ervoor zorgen dat het anker functioneert en zich dus volgens verwachting gedraagt. Een en ander moet volgens tekening en/of instructie door de fabrikant worden aangegeven.

  • Een onjuiste diepte verlaagt de capaciteit van het anker. Zit bijvoorbeeld een inslaganker te ondiep, dan is het koppelstuk niet goed in de constructie bevestigd. Zit het te diep, dan heeft de bout onvoldoende grip.
  • In geval van bouten of ringbouten in hulzen wordt de volle ankersterkte alleen doorgegeven indien de bout voldoende wordt vastgehouden. Maak tenminste zes volle slagen, zonder bovenmatige kracht toe te passen. Gebruik bij voorkeur een momentsleutel.

Ankers dichtbij randen en onderlinge ankerafstand
Bij bevestiging dichtbij randen moeten de aanbevelingen van de ankerfabrikant worden opgevolgd. Dit geldt ook voor de ruimte tussen de ankers als ze in paren of groepen worden gebruikt. Sommige fabrikanten doen geen aanbevelingen voor de criteria bij metselwerk. Bij het ontbreken van deze informatie moeten ankers zich minimaal één metseleenheid van de rand bevinden; bij metselwerk is dit minstens 300 mm. De onderlinge afstand tussen ankers, als ze in paren of groepen worden gebruikt, moet zodanig worden gekozen dat twee ankers niet in dezelfde, maar in twee naast elkaar liggende metselstenen worden gemonteerd.

Als er in metselwerk wordt geboord, moet het anker zich in het vaste gedeelte van de steen bevinden, dus niet in de voeg (zie fig. 3.3.71). Als het metselwerk is bepleisterd, dan moet de plaats van de stenen worden bepaald door pleisterwerk te verwijderen of door testgaten te boren. Indien ankers niet in de stenen zelf mogen worden aangebracht, bijvoorbeeld volgens een eis van de opdrachtgever, dan kan voor de navolgende methode worden gekozen, mits de verantwoordelijke bouwkundige en de fabrikant daarmee instemmen.

  • Kies een anker met een diameter die minstens de breedte van de metselvoegen bedraagt.
  • Bevestig het anker in de horizontale voegen (zie figuur 3.3.72).
  • Voer inleidende proeven uit en (steek)proeven (overeenkomstig paragraaf 3.3.8), maar met een verhoogd aantal: 10% (1 op 10) van het hele project.

Bij het bepalen van de inbeddiepte moet de dikte van het pleisterwerk buiten beschouwing worden gelaten. Er moet dus onder het pleisterwerk sprake zijn van volledige inbeddiepte.

Figuur 3.3.71 Bevestiging van het anker in de metselsteen
Figuur 3.3.72 Bevestiging van het anker in de langsvoeg

3.3.8 Ankers testen

Proeven ter plaatse kunnen om drie redenen nodig zijn:

  • controle geschiktheid anker (inleidende proeven);
  • bepaling proefbelasting achtergrond (belastingsproeven);
  • controle montagekwaliteit (belastingsproeven).

Alle hier beschreven proeven op ankers zijn trekproeven. Schuifproeven kunnen nodig zijn als er van het betreffende basismateriaal geen aanbevolen schuifbelastingen beschikbaar zijn. In dat geval moet de fabrikant worden geraadpleegd.

Inleidende proeven
Als er twijfel bestaat over de geschiktheid van het anker of de toegestane belastingcapaciteit voor een bepaald basismateriaal moeten er inleidende proeven worden uitgevoerd.

De testankers worden uitgevoerd in hetzelfde basismateriaal, maar niet op de plaats waar later de ankers worden gesitueerd. Testankers mogen dus niet als echte ankers worden gebruikt.
De beproevingscriteria zijn:

  • in ieder voorkomend basismateriaal worden vijf proeven gedaan;
  • op trek belasten met tweemaal de trek-/gebruiksbelasting. Voorbeeld: voor een standaard koppelstuksamenstel met een capaciteit van 6,1 kN geldt een proefbelasting van 12,2 kN;
  • indien alle vijf ankers de proefbelasting kunnen dragen zonder te slippen, voldoet het anker voorzover het de trekbelasting betreft;
  • bezwijkt een anker tijdens de proef, dan moeten alle vijf de ankers tot aan falen worden belast. Hierbij voorzichtig omgaan met het opvoeren van de belasting, om beschadiging van de constructie zo veel mogelijk te beperken. De bezwijkbelasting is de maximale belasting die bij de proef wordt bereikt. In het geval dat het anker uit het basismateriaal wordt getrokken geldt de belasting bij ongeveer 1 mm beweging.
  • de toegestane proefbelasting is de laagste van de volgende drie waarden:
    •  de gemiddelde waarde van de proeven, gedeeld door drie;
    •  de laagste waarde, gedeeld door twee;
    •  de rekenbelasting.
  • de vastgestelde toegestane proefbelasting mag uitsluitend voor andere projecten worden gebruikt indien het basismateriaal identiek is.

Belastingsproeven
De beproevingscriteria zijn:

  • minstens 5% van de ankers worden beproefd, maar is het totaal aantal ankers minder dan 60 dan moeten er altijd minstens drie worden beproefd; zie ook figuur 3.3.8¹
  • op trek belasten met minstens 1,5 keer de vereiste trek-/gebruiksbelasting. Voorbeeld: voor een standaard koppelstuksamenstel met een capaciteit van 12,2 kN geldt een proefbelasting van 18,3 kN;
  • het uitgangspunt is dat de voor het anker toegestane proefbelasting in alle gevallen groter is dan (of minimaal gelijk aan) de gebruiksbelasting;
  • er is sprake van goedkeuring indien er op het oog geen beweging in het anker optreedt. Een visuele waarneming is dus voldoende;
  • indien één of enkele ankers worden afgekeurd, moet de oorzaak worden onderzocht en moet het aantal beproevingen worden verdubbeld (10% en minstens zes);
  • indien een aanzienlijk aantal ankers wordt afgekeurd, dan moet worden getwijfeld aan de veiligheidsmarge. De montagemethode moet dan worden geanalyseerd en de steiger is dan niet gereed voor gebruik.

Uitvoering
De proeven moeten door terzake deskundige personen worden uitgevoerd en bij voorkeur niet door degene die de ankers heeft aangebracht.

Totaal aantal ankers in project  Totaal aantal verplichte testen  
0 – 60  3  
61 – 100  5  
101 – 120  6  
121 – 140  7  
141 – 160  9  
181 – 200  10  
201 – 220  11  
221 – 240  12  
241 – 260  13  
Figuur 3.3.8¹ Minimaal aantal beproevingen

De uitvoeringscriteria zijn:

  • de meetapparatuur moet niet langer dan een jaar geleden zijn geijkt en een afwijking hebben van maximaal 5%;
  • de apparatuur moet de belasting via geschikte koppelingen laten verlopen, zodanig opgesteld dat de reactiebelastingen ver genoeg van het anker vandaan werken dat ze het resultaat niet beïnvloeden.


Bijvoorbeeld door de poten van de brug niet te laten rusten op de metseleenheid (een steen) waarin wordt beproefd. Figuur 3.3.8² geeft een proefopstelling weer;

  • beproevingsankers moeten overeenkomstig de richtlijnen van de fabrikant worden gemonteerd;
  •  de beproevingsresultaten moeten worden geregistreerd; ze maken deel uit van het projectdocument.
Figuur 3.3.8² Voorbeeld van een proefopstelling van
een hulsanker met ringbout in metselwerk

3.3.9 Hergebruik van bevestigingsmiddelen en roest

Raadpleeg bij hergebruik van ankers altijd de fabrikant. Indien hergebruik mogelijk is, dan zijn daar altijd voorwaarden aan verbonden:

  • hij moet een inspectiesysteem hebben op afkeur dan wel op vervangen van beschadigde delen;
  • bij twijfel moet een anker worden vernietigd. Enkele voorbeelden van ankers die kunnen worden hergebruikt zijn rubberen expansieankers, sommige fabrikaten zelftappende schroeven en hulsankers die in het oppervlak zijn verzonken (met een weersbestendige afsluiting van het gat. Kunststof pluggen (inclusief nylon) kunnen in de regel niet opnieuw worden gebruikt.

Veel ankers zijn van koolstofstaal en gaan roesten, zelfs als ze zijn verzinkt. Daardoor wordt de sterkte van het anker geleidelijk kleiner. Dit speelt ook als een uitstekende schroefdraad gelijk met het oppervlak wordt afgezaagd. Niet alleen lelijke roestvlekken/-strepen op de gevel zijn daarvan het gevolg, maar uiteindelijk kan dit euvel ook leiden tot scheuren van het betreffende constructie-element.

Dit kan worden voorkomen door toepassing van roestvaststaal, kunststof of rubber. Of van ankers die kunnen worden verwijderd, waarna alleen het expansie-element in de constructie achterblijft. Het gat moet dan met een geschikte mortel worden opgevuld.

3.3.10 Vrijstaande steigers en alternatieven

Een vrijstaande steiger is niet verankerd en staat vrij in het werkveld. De stabiliteit (zijn vermogen om horizontale belastingen op te kunnen nemen zonder te kantelen of te verschuiven) wordt ontleend aan meerdere factoren:

  1. De verhouding tussen de hoogte en de breedte (lengte),   
  2. Het eigen gewicht, 
  3. De lokaal optredende horizontale belasting (windbelasting, transportbelasting, scheefstand, etc.)

Zie onderstaande figuur 3.3.101. of klik hier om deze te downloaden.

Figuur 3.3.101 Verhouding breedte : hoogte onder windbelasting

Verder moeten passende maatregelen worden genomen als de steiger onbeheerd achtergelaten wordt tijdens (de-)montage of gebruik. De stabiliteit van vrijstaande steigers moet te allen tijde gewaarborgd zijn. In veel gevallen kunnen ze als een standaardconfiguratie (zie par. 2.2) worden vastgelegd. Om de stabiliteit van vrijstaande steigers te verhogen is er een aantal alternatieven:

  1. Verhogen van de vaste basis (vergroten lengte en breedte / hoogte verhouding)
  2. De steiger voorzien van steunberen (grotere basis)
  3. Aanbrengen van ballast
  4. Aanbrengen van tuien
  5. Mogelijkerwijs toch verankeren aan nabijgelegen constructie

Opmerking: Voor de veiligheid buiten gebruik kunnen bijzondere beheersmaatregelen getroffen worden. Zie figuur 3.3.101

Steunberen
Als verankeren niet mogelijk is, kan de stabiliteit van de steiger verkregen worden door de basis te verbreden. De steiger kan (plaatselijk of over de gehele lengte) verbreed worden. Dan spreekt men van steunberen (zie figuur 3.3.102). Stabiliteit wordt dan ontleend aan het eigen gewicht van de steiger (voor ruimtesteiger ca. 5 kg/m3). Vaak is het eigen gewicht van de steiger zelf niet toereikend.

Figuur 3.3.102 Voorbeeld van een steunbeer

 

Ballast
Een andere manier om de stabiliteit van een steiger te garanderen is voldoende ballast aan te brengen (zie figuur 3.3.103). Let wel op de volgende punten:

  • de belasting van de ballast moet door de steiger kunnen worden opgenomen;
  • staanders zullen vaak onderling gekoppeld moeten worden (stuikpen met bouten).
Figuur 3.3.103 Ballast in plaats van verankering

Tuien
Een laatste manier om de stabiliteit van een steiger te garanderen is tuien met staalkabels (zie figuur 3.3.104;). Let hierbij op de volgende punten:

  • er moet voldoende vrije ruimte voor zijn en ook geen bouwverkeer;
  • er moet in minimaal 3 richtingen worden getuid, onder een hoek met de staanders van 30° tot 45°;
  • de grondankers moeten zwaar genoeg en betrouwbaar zijn.
Figuur 3.3.104; Voorbeeld van tuien en grondankers

3.3.11 Invloed van afdichten en bekleden

Het windvangend oppervlak van een steiger bedraagt bij een gevel/-objectsteiger met vloeren circa 25% en bij een ruimtesteiger circa 40% van het uitwendig ingesloten oppervlak.

Bij aanbrengen van bekleding op de steiger kan het windvangend oppervlak toenemen tot 100%. Dit is afhankelijk van het materiaal dat wordt gekozen:

Zeilen 100%
Gaasdoek 90/10 90%
Gaasdoek 60/40 60%
Gaasdoek 50/50 50%

Zie over dit onderwerp ook paragraaf 4.5 Afdichten en bekleden.

Het “standaard” verankeringspatroon is dan vanzelfsprekend niet meer van toepassing. Er zijn dan extra of zwaardere verankeringen nodig. De overdracht van windbelasting door de steiger naar de verankeringen moet door de steigerconstructeur in zijn berekening worden meegenomen. Ook een controle van achterliggende constructie is noodzakelijk. Dit is een taak van de opdrachtgever van de steigerbouwer.
 

Storm
 Na een storm moeten steiger en verankeringen altijd worden gecontroleerd door de deskundig toezichthouder steigergebruik. 

Zie over dit onderwerp ook paragraaf 6.2 Weersomstandigheden.

3.4 Omgeving (verkeer, leidingen, obstakels)

De omgeving van een steiger bepaalt voor een deel de te nemen maatregelen. Het gaat om maatregelen aan de steiger zelf of in de omgeving daarvan. De belangrijkste gevaren betreffen:

  • de omgeving van de steiger, die vaak aan het openbaar gebied grenst (gevaren voor derden zoals voorbijgangers, bezoekers, bewoners, gebruikers van installaties of van onroerend goed);
  • het verkeer in de nabijheid van de steiger (aanrijdgevaar van steiger en/of personen die terplekke werkzaam zijn);
  • bovenleidingen van het elektriciteitsnet, trein en tram (gevaar van elektrocutie via de steiger bij opbouwen en bij afbreken of via een machine, bijvoorbeeld een hijskraan). Voor ondergrondse leidingen zie par. 3.2 Ondergrond en voor aarding par. 4.9.
     

3.4.1 Openbaar gebied en veiligheidszone

  • Steigers die in openbaar gebied staan of er aan grenzen mogen niet toegankelijk zijn voor onbevoegden. Sluit ze bij voorkeur af met hekwerk en hou dit zo goed mogelijk gesloten. Dat zal niet altijd kunnen, denk aan een toegangsroute voor bewoners of gebruikers. In dat geval moet worden voorkomen dat zij de steiger kunnen betreden.
  • Er moet worden voorkomen dat derden worden getroffen door van de steiger vallende materialen. Dit kan worden bereikt door:
    • de steiger te bekleden (zie par. 4.5 Afdichten en bekleden)
    • de werkvloeren te voorzien van gesloten hekwerk
    • voldoend brede vangschotten aan te brengen (zie par. 4.6 Vangvoorzieningen, overkappingen en veiligheidszones). 
  • Gebeurt dit niet, dan moet er naast de steiger een veiligheidszone worden gecreëerd, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van de steiger (zie fig. 3.4.1).
Relatie werkhoogte en breedte veiligheidszone
Werkhoogte (m)Veiligheidszone (m)Werkhoogte (m)Veiligheidszone (m)
103,009011,00
153,5010012,00
204,0011013,00
305,0012014,00
406,0013015,00
507,0014016,00
Figuur 3.4.1 Veiligheidszone naast steiger

 

3.4.2 Verkeer en bouwverkeer

  • De routes en regels voor het bouwverkeer moeten bij de start van het werk duidelijk zijn, onder meer betreffende bouwwegen en verboden/geboden, zoals de maximale snelheid. Zie voor het aan- en afvoeren van steigermaterialen ook par. 3.5 “Opslag en transport op de locatie”.
  • In geval van alleen bouwplaatsverkeer kan bij tijdelijke afzettingen vaak worden volstaan met kegels en/of schildjes.
  • Wordt er gebouwd op de openbare weg, dan moet tijdig de wegbeheerder worden ingeschakeld, bijvoorbeeld de gemeente, om passende maatregelen af te spreken. Deze kunnen betrekking hebben op:
    • voetgangers
    • (brom)fietsers
    • motoren en motorvoertuigen
    • (snel)tram en metro (in dit geval het betreffende vervoersbedrijf raadplegen).
  • In geval van bouwen in de nabijheid van het spoor mag men zich vanwege het aanrijdgevaar nooit binnen de zg profielvrije ruimte (PVR) begeven, maar ook een strook van 3 meter daarbuiten mag niet worden betreden. Dit moet worden bereikt door het op die afstand plaatsen van:
    • fysieke afscherming of bebakening
    • hekwerk (indien er wordt gewerkt).

3.4.3 Bovenleidingen

  • Bovenleidingen zijn er voor het elektriciteitsnet, trein, (snel)tram en metro. Moet er in de nabijheid van deze bovenleidingen een steiger worden gebouwd, neem dan tijdig contact op met de betreffende beheerder.
  • Deze kan informatie verstrekken over de minimaal aan te houden afstanden tot de bovenleiding, zowel in horizontale als verticale zin. Het laatste betreft onder het leidingnet werken of het net passeren met een bouwmachine.
  • Zijn die minimale afstanden tot de bovenleiding niet haalbaar, dan zijn de alternatieven:
    • leidingen tijdelijk spanningsloos maken
    • leidingen op voldoende afstand omleiden
    • andere bouwmethode kiezen.

3.5 Opslag en transport op de locatie

.

3.5.1 Kwaliteit van de bouwplaats

Terreinen zijn soms moeilijk begaanbaar doordat op verschillende plaatsen graafwerk voor komt of wateroverlast. De wijze van aan- en afvoer van bouwmaterialen is vaak te verbeteren, maar dat is niet altijd makkelijk. Bij nieuwbouw kun je in de regel vooraf maatregelen nemen, maar bij “shutdowns” in de industrie en in de renovatiesector heb je meer met de bestaande omgeving te maken. Er bestaat hier een grotere kans op knelpunten. Goede transportwegen, voldoende opslagruimte en een draagkrachtige ondergrond zijn voorwaarden voor mechanisch transport van steigermateriaal. Maak daarover vooraf goede afspraken met de opdrachtgever, bij voorkeur aan de hand van een tekening van de bouwplaatsinrichting. Het is in veel gevallen al voldoende om de werkzaamheden goed op elkaar af te stemmen, door bijvoorbeeld de volgende maatregelen te nemen:

  • Logistiek op een bouwplaats is cruciaal. Geef duidelijke informatie over  ingang(en) van de bouwplaats, eventuele tijdelijke parkeervoorzieningen voor vrachtwagens en over (draagkrachtige) bouwwegen; ook over verkeersregels op het bouwterrein.
  • Zorg altijd voor een ordelijke bouwplaats, die bovendien vrij is van wateroverlast.
  • Overleg vooraf met de betrokken partijen over de manier van intern transport en opslag; instrueer de uitvoerenden hierover (voor aanvang van de werkzaamheden).
  • Doe dit aan de hand van een los- en stapelplan (zie verderop).

Dit maakt steigerbouw efficiënter en ook minder fysiek belastend. Dit laatste aspect komt in paragraaf 5.2 “Fysieke belasting” aan de orde.

3.5.2 Transportmiddelen en het “los- en stapelplan”

Gebruik waar dit redelijkerwijs mogelijk is mechanische transportmiddelen, voor zowel het horizontale als het verticale transport op de bouwplaats. Die middelen zijn er in overvloed. Denk aan hijskraan, heftruck, verreiker, shovel, trekker, platte materiaalwagen, diverse soorten liften en takels. Het A-blad Steigerbouw van Volandis gaat ook op transport in.

Het eerder genoemde los- en stapelplan beschrijft de volgende elementen:

  • Leg steigermaterialen niet op de grond, vervuiling maakt de montage lastiger. 
  • Werk zo min mogelijk met losse materialen, maar vervoer ze op pallets, in rekken, bakken of beugels.
  • Sorteer de materialen zo veel mogelijk op maat, dus laat ze niet uitsteken, zeker niet aan de zijkant.
  • Sla het steigermaterieel zo dicht mogelijk bij de te bouwen steiger op en geef de opslagplaats op tekening aan.
  • Stapel niet te hoog en zodanig, dat wat het eerst moet worden gebruikt ook het eerst kan worden gepakt.
  • Hijs of hef op zodanige wijze dat er tijdens het transport geen materialen af kunnen vallen; zorg dus voor borging.
  • Zorg dat machines alleen worden bediend door voldoend geïnstrueerde/opgeleide personen. 
  • De bakken en rekken dienen geschikt te zijn als hijshulpmiddel en dienen periodiek te zijn gekeurd.
  • Geef op lasten boven de 1000 kg het gewicht aan.
  • Maak zonodig een laad- en losbordes op hoogte, dat is berekend op de optredende belasting en is voorzien van leuningwerk en van verankering aan de bouw.
     

3.6 Hoeveelheidsbepaling (unit rates)

Het is belangrijk dat opdrachtgever en opdrachtnemer bij het bepalen van de omvang van een steiger dezelfde begrippen en meetmethoden hanteren. Steigers kunnen op drie manieren worden afgerekend:

  • een totaalprijs voor het werk (lumpsum)
  • per verrichte meetbare prestatie-eenheid (unit rates)
  • in regie en huur van materiaal.

3.6.1 Totaalprijs voor het werk (lump sum)

Werken met een totaalprijs is alleen mogelijk indien de door het steigerbedrijf uit te voeren werkzaamheden en de huurperiode vooraf bekend zijn en duidelijk zijn vastgelegd. Zo’n “lumpsum” bevat de totaalprijs voor arbeid, huur en bijkomende kosten, zoals vrachtkosten.
Het werk kan worden opgedeeld in meetbare deelopdrachten, zodat er naarmate het werk vordert kan worden gefactureerd.

Meer- en minderwerk kan worden verrekend op basis van een vooraf overeen te komen prijs per eenheid, bijvoorbeeld per m² of m³ steiger, voor montage, demontage en huur (per week of dag). Voor aanpassingen van een steiger kan worden gekozen voor werken in regie.

3.6.2 Prijs per verrichte meetbare prestatie-eenheid (unit rates)

Als van te voren nog niet bekend is wat de werkzaamheden zulllen inhouden, hoe de steiger er precies uit moet komen te zien en ook niet hoe lang hij moet blijven staan, is het beter een contract af te sluiten op basis van meetbare prestatie-eenheden, ook wel “unit rates” genoemd. Dit systeem voorkomt misverstanden tussen opdrachtgever en steigerbouwbedrijf. Het is een rekenmethode per m³ steiger, gebaseerd op de “Rewin Nap Dace” voor de industrie, die eenheid brengt in de wildgroei van afrekensystemen. Een goed hulpmiddel hierbij is het boekje “Unit rates Steigers” (zie hoofdstuk 9 Voorschriften, normen en literatuur). Dit boekje beschrijft eenduidig welke onderdelen en voorzieningen in een m³ steiger zijn opgenomen en hoe de steiger moet worden opgemeten en afgerekend.

3.6.3 Rekenmethode in de bouw

In de bouwnijverheid wordt een rekenmethode per m² gehanteerd, maar het systeem is nog niet zo helder gedefinieerd en zo goed ingevoerd als het “unit rates”- systeem in de industrie. Het zou veel misverstanden voorkomen als dit wel de standaardmethode zou worden. Nu het in de Richtlijn Steigers is beschreven, krijgt het wellicht dezelfde status als het unit rate systeem in de industrie.
Aan de hand van onderstaande figuren worden enkele basisrekenregels uitgelegd.

  • Hoogte van een steiger

De hoogte van een steiger is van voetplaat tot bovenkant bovenste leuning (zie figuur 3.6¹).

Figuur 3.6¹ Doorsnede en bovenaanzicht van een steiger
  • Lengte van een steiger

Als uitgangspunt voor de totale lengte van een steiger geldt de som van alle afzonderlijke gevels, maar met de volgende correcties:

  • De lengte van een steiger zonder hoeken is de hartafstand tussen de staanders aan de beide uiteinden van de steiger (meestal ook de gevellengte). 
  • Heb je een steiger om een gebouw of object heen, dus met uitwendige hoeken dan is de lengte van de steiger de som van de gevellengten, plus per hoek eenmaal de steigerbreedte. 
  • Bij inwendige hoeken wordt per hoek eenmaal de steigerbreedte afgetrokken.
     
  • Aantal m² steiger

In het voorbeeld van figuur 3.6¹ is de steigerhoogte 11,50 m. De totale steigerlengte is volgens bovenstaande aanwijzingen 63 m, als volgt berekend:

  • totale gevellengte (13)+ (2×9)+(2×2,5)+(2×5,5)+(8) = 55 m
  • bijtellen 6 uitwendige hoeken (per hoek 1x steigerbreedte) = 12 m
  • aftrekken 2 inwendige hoeken (per hoek 1x steigerbreedte) = 4 m

Het gaat in dit voorbeeld dus om een steiger van 63×11,50 m = 724,50 m².

  • Uitwendige en inwendige hoeken 

Figuur 3.6² laat zien hoe moet worden omgegaan met uitwendige en inwendige hoeken groter dan 90º. Bij de uitwendige hoek wordt de steiger ten opzichte van de gevellengte een stukje langer.
 

Figuur 3.6² Uitwendige en inwendige hoek > 90º

3.6.4 In regie en huur van materiaal

Een derde methode voor het afrekenen van uitgevoerde werkzaamheden is op basis van regie. Er zijn hierbij twee mogelijkheden:

  • Eén regietarief, waarin zowel looncomponent als materiaal(huur) is opgenomen, zodat alle werkzaamheden op basis van alleen de gepresteerde uren worden verrekend. Desgewenst kan dit, gecombineerd met een target, worden gemaximaliseerd tot een beheersbare contractvorm, eventueel met een bonus- en malusdeling.
  • Het regietarief bevat alleen de geleverde arbeid inclusief toeslagen voor toezicht en bijkomende kosten. De huurcomponent wordt apart bepaald, bijvoorbeeld per item per week of per ton gewicht per week. Ook bij deze constructie kan men een target met elkaar afspreken met een bonus- en malusdeling.

4.1 Steigervloeren en steigerdelen

Een steigervloer, veelal werkvloer genoemd, bestaat uit één of meer vloerdelen die zelf een last kunnen dragen. Dit kunnen geprefabriceerde vloerdelen zijn zoals platforms en stalen systeemvlonders, die constructief in de gehele steiger kunnen worden meegenomen. De fabrikant geeft aan voor welke belastingklasse de prefab vloerelementen geschikt zijn. Dit kan ook zijn aangegeven op het platform zelf.

4.1.1 Houten steigerdelen

Steigerdelen zijn gezaagde, ongeschaafde, vurenhouten delen van Europees dennen en/of Europees Douglas. Geschaafde delen zijn te glad, vooral bij regen en in de winter. De belastingklasse van steigerdelen hangt af van hun dikte en van de kortelingafstand (zie par. 3.1 Belasten van steigervloeren). Over het algemeen worden steigerdelen ingezaagd op de volgende minimale afmetingen:

  • 32 mm x 200 mm
  • 38 mm x 200 mm
  • 50 mm x 200 mm.

In Nederland worden in de industrie steigerdelen de 50 x 200 gebruikt. De staanderafstanden en het aantal kortelingen zijn dan dienovereenkomstig aangepast, waarbij de maximale afstand tussen de staanders 1,80 m bedraagt.

De afkeurmaatstaven van houten steigerdelen zijn beschreven in par. 5.5 Afkeurmaatstaven steigermateriaal. Voorts worden aan houten steigerdelen de onderstaande eisen gesteld.

  • Voldoen aan sterkteklasse C 18 conform NEN-EN 338.
  • Zijn gesorteerd op basis van NEN-EN 14081-1.
  • De uiteinden van een steigerdeel zijn aan zowel de boven- als onderkant voorzien van kramplaten. Dit om de planken te beschermen tegen kopscheuren en vervormingen.

De aan de kramplaat te stellen eisen zijn:

  • gefabriceerd volgens DX51D+Z275-N-A-C, volgens NEN-EN 10346 of gelijkwaardig
  • de afmeting van de kramplaat is minimaal: 35 x175 x 0,9 mm
  • de kramplaat zit op minimaal 50 mm en maximaal 150 mm van de uiteinden
  • de randen van de kramplaten liggen gelijk met of onder het oppervlak van het steigerdeel.

Andere systemen om scheuren en vervorming te voorkomen mogen slechts worden toegepast nadat ze zich in de praktijk hebben bewezen. Maar er moet wel worden voldaan aan de beschreven materiaaleisen.

4.1.2 Stalen vloerelementen

Aan stalen elementen worden de volgende eisen gesteld:

  • Ze voldoen aan NEN-EN 12810-1.
  • De verbindingen tussen steigerelementen zijn deugdelijk uitgevoerd. Ongewild losraken van de verbindingen mag niet mogelijk zijn.
  • Systeemsteigerelementen passen goed.
  • Beschadigde elementen worden niet gebruikt (zie ook par. 5.5 Afkeurmaatstaven steigermateriaal).

Algemeen
Het spreekt voor zich dat steigerdelen en vloerelementen alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn gemaakt: toepassing in een steiger. En ook dat vloeren per definitie dicht liggen en de opening tussen gevel/object zo klein mogelijk is. Relevante paragrafen over deze en andere zaken materie zijn:

  • paragraaf 3.1 Belasten van steigervloeren
  • paragraaf 4.7 Afstand steigervloer tot gevel/object
  • paragraaf 5.5 Afkeurmaatstaven steigermateriaal
  • paragraaf 6.1 Afspraken met gebruikers.

4.2 Diagonalen

De diagonaal functioneert als stabiliteitselement in een steigerconstructie. Afhankelijk van het constructieve ontwerp moet een diagonaal zowel trek- als drukbelasting kunnen overbrengen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de invloed van de diagonaal op de stabiliteit van de steigerconstructie.

4.2.1 Gevel/-objectsteiger

De steigerconstructie kan verticaal worden onderverdeeld in drie vlakken (zie figuur 4.2.1¹):

  • dat van de buitenstaanders (x-z)
  • dat van de binnenstaanders (x-z),
  • en het vlak loodrecht op de gevel (y-z).

In het horizontale vlak beperkt de steiger zich tot het vlak van de werkvloeren (x-y).

Deze paragraaf beschrijft de toepassing van diagonalen als stabiliteitselementen.

Figuur 4.2.1¹ Buis- en koppelingensteiger, met de verschillende vlakken

Vlak binnenstaanders (x-z vlak)
Het vlak van de binnenstaanders wordt in de y-richting (loodrecht op de gevel) verankerd aan de gevel. Additionele stabiliteit in de x-richting (evenwijdig aan de gevel) wordt gerealiseerd door bijvoorbeeld V-ankers of een verankering over bijvoorbeeld twee staanders toe te passen. Zie hiervoor par. 3.3 Verankering. Afschoren naar de gevel kan ook, evenals een koppeling aan een steiger die er loodrecht op staat. Diagonalen in dit vlak zijn niet wenselijk omdat ze de werkzaamheden belemmeren. De stabiliteit van dit vlak moet zoveel mogelijk zonder diagonalen gerealiseerd worden.

Doorgang of overbrugging
Een uitzondering hierop is het maken van een doorgang of overbrugging in het binnenvlak (x-z vlak), zie figuur 4.2.1². De krachten die hierbij optreden kunnen worden afgedragen door de overbrugging af te schoren. Uitgangspunten hierbij kunnen bijvoorbeeld zijn:

  • één of meer rijen diagonalen in de vlakken boven elkaar 
  • tralieliggers in combinatie met diagonalen
  • vergroten van de draagkracht bij de aansluiting, door toepassing van slipkoppelingen (bij buis- en koppelingensteigers)
  • zoveel mogelijk toepassen van diagonalen op trekbelasting. 
Figuur 4.2.1² Steiger met overbruggingen (binnenvlak)

Vlak buitenstaanders (x-z vlak)
Bij de beoordeling van het vlak van de buitenstaanders is het van belang of dit vlak zelf zijn stabiliteit moet verzorgen. Het is ook mogelijk dat de krachten via de werkvloer (x-y vlak) naar de gevel kunnen worden afgeleid. In de meeste gevallen zal het vlak worden geschoord om de stabiliteit te realiseren en om de windwrijving langs de gevel – en gedeeltelijk de windbelasting aan de kop van de steiger – naar de grond over te dragen.

Diagonalen in systeemsteigers:

  • afhankelijk van het steigersysteem zo mogelijk in de hoekvakken, verticaal 
  • ieder vijfde vak [tenzij systeemspecifieke informatie van de fabrikant anders aangeeft],  zie figuur 4.2.1¹
  • de diagonalen verticaal boven elkaar
  • de knooppuntstijfheid van de aansluiting van langsligger met staander heeft een gering gunstig effect op de stabiliteit van dit vlak.

Diagonalen in buis- en koppelingensteigers:

  • in de hoekvakken, verticaal 
  • ieder vijfde vak, de diagonalen verticaal boven elkaar zie figuur 4.2.1¹
  • diagonaal aan de staander bevestigen.

Diagonalen per vak laten verspringen
Diagonalen die per vak verspringen (zie figuur 4.2.1³) leiden statisch gezien tot een betere verdeling van de belasting. In de praktijk zal dit niet vaak gebeuren, omdat het werken in kolommen makkelijker is.

Figuur 4.2.1³ Diagonalen die per vak verspringen

Grotere slaghoogten
Bij slaghoogten van bijvoorbeeld drie meter ligt het voor de hand voor de diagonalen een lagere hoogte te kiezen, bijvoorbeeld 2,0 m. Er is dan een tussenslag nodig.

Vlak loodrecht op de gevel (y-z vlak)
Meestal krijgt dit vlak zijn stabiliteit doordat het is verankerd aan de gevel of dat het gesteund wordt door langsliggers (bij buis- en koppelingensteigers).
Nadere stabilisatie is noodzakelijk als:

  • verankering in het gewenste ankerpatroon niet mogelijk is. 
  • er sprake is van een (semi)ruimtelijke constructie. Door het vlak af te schoren wordt een verticale windligger gecreëerd. 
  • het gemakkelijker is om de slag lood te stellen.

Vlak van de werkvloer (x-y richting)
De stabiliteit van de werkvloer in x-y richting is vaak alleen afhankelijk van de verankering van de steiger aan de gevel. Bij sommige systeemsteigers kan de systeemvloer voor stabiliteit in het vlak zorgdragen. Toepassing van diagonalen kan noodzakelijk zijn als:

  • een horizontaal windverband noodzakelijk is.
  • het vlak van de buitenstaanders (x-z vlak) niet kan worden gestabiliseerd. Door de werkvloer van diagonalen te voorzien kunnen de krachten naar de gevel worden afgeleid.

4.2.2 Diagonalen in ruimtesteigers

Ruimtesteigers kenmerken zich door een 3D toepassing (zie ook figuur 4.2.2). Statisch gezien onderscheiden we:

  • een 3D constructie die niet secundair kan worden gestabiliseerd of afgesteund. De diagonalen moeten zorgdragen voor de stabiliteit van de constructie. Deze wordt beschouwd als hoofddraagconstructie.
  • een 3D constructie die separaat wordt afgesteund. De diagonalen dienen in dit geval slechts om de lokale knik van de ruimtesteiger tegen te gaan.
Figuur 4.2.2 Voorbeeld van diagonalen in ruimtesteiger

Kniklengte
De maatgevende kniklengte of wel de gestabiliseerde lengte van een steiger wordt veelal bepaald door de positie van de diagonalen. Door een staander in twee richtingen af te schoren wordt lokale stabiliteit verkregen.

Over het algemeen geldt dat bij ruimtesteigers de kniklengte niet meer dan twee meter mag zijn. Ruimtesteigers met grotere kniklengten dienen te worden berekend.

Behalve de sterkte moet ook de globale stabiliteit [weerstand tegen kantelen of afschuiven] van de steiger worden beoordeeld. Hierdoor kan het bijvoorbeeld nodig blijken dat de steiger moet worden gestabiliseerd, bijvoorbeeld met ballast, tuien of steunberen.

4.2.3 Statica van diagonalen

Algemeen
In een eenvoudige berekening wordt uitgegaan van een vakwerk staaf met aan het begin en eind een scharnier. In een nauwkeurige berekening worden de eigenschappen van de verbinding tussen diagonaal en staander meegenomen. [verende aansluitingen]

Draagkracht van systeemdiagonalen
De fabrikant verstrekt informatie over de belasting die systeemdiagonalen kunnen opnemen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de excentriciteit van de verbinding staander-diagonaal en de eigenschappen van de aansluiting aan de staander. Een grotere excentriciteit heeft een ongunstige invloed op de opneembare belasting.

Diagonalen in buis- en koppelingensteiger
De belasting die diagonalen kunnen opnemen wordt bepaald aan de hand van de normen voor het berekenen van staalconstructies.

Hierbij dient rekening te worden gehouden met:

  • de excentriciteit van de verbinding
  • toepassing van draai-, kruis-, bout-of spiekoppelingen; deze hebben een excentriciteit alsmede een (verschil in) draagkracht
  • de aansluiting van de diagonaal op de staander
  • In de buurt van het knooppunt, zie figuur 4.2.31
  • Minimaal 20 mm doorsteken voorbij de koppeling, zie figuur 4.2.31
  • De diagonaal moet onder een hoek van 35o- 70o staan, zie figuur 4.2.32.

NB Elke slag moet worden geschoord.

Figuur 4.2.3¹ Een compact knooppunt

 

Figuur 4.2.3² Diagonaalhoek

Wat zeker niet doen
A. Slag overslaan. ( zie figuur 4.2.33 A )
B. Diagonalen over twee slagen (grotere staanderbelasting). ( zie figuur 4.2.33 B )
C. Geen dwars- of langsligger ter plaatse van diagonaal. ( zie figuur 4.2.33 C )
 

Figuur 4.2.33 resp. A, B, C Voorbeelden wat zeker niet te doen

Behalve de sterkte moet ook de globale stabiliteit [weerstand tegen kantelen of afschuiven] van de steiger worden beoordeeld. Hierdoor kan het bijvoorbeeld nodig blijken dat de steiger moet worden gestabiliseerd, bijvoorbeeld met ballast, tuien of steunberen.

4.3 Leuningen, kantplanken en dakrandbeveiliging

Bouw je een steiger, dan heb je leuningen én kantplanken, want die maken deel uit van het leuningwerk. Daarnaast voorkomen ze dat er materialen of voorwerpen van de werkvloer vallen.

4.3.1 Leuningen en kantplanken

Afmetingen
Aan leuningwerken worden de volgende eisen gesteld voor maatvoeringen en sterkte (NEN-EN 13374):

  • Leuning- of hekwerk moet minstens 1000 mm hoog zijn.
  • Aansluitend op het werkvlak moet een kantplank zijn aangebracht van minstens 150 mm.
  • De tussenliggende opening moet zodanig van tussenregels of stijlen worden voorzien dat een kubus met zijden van 470 mm er niet doorheen kan.

Zie figuur 4.3.11.

Figuur 4.3.1¹ Maatvoering van leuningwerk

Sterkte

  • Hekwerken of randbeveiligingen mogen bij een op de meest ongunstige plaats aangebrachte neerwaartse belasting van 1,25 kN niet bezwijken.
  • Zij mogen bij een op de meest ongunstige plaats aangebrachte horizontale belasting van 0,3 kN zijdelings niet worden verplaatst en niet meer doorbuigen dan 55 mm.
  • Zij moeten bij een op de meest ongunstige plaats aangebrachte opwaartse belasting van 0,3 kN in functie blijven (dus niet uit de bevestiging worden getild).

Zie figuur 4.3.12.

Figuur 4.3.1² Sterkte van leuningwerk

Maximale overspanning van leuningen
Bovenstaande sterkte-eisen leiden (proefondervindelijk) tot de volgende maximale overspanningen:

  • Steigerdeel  32 x 200 mm : 3,00 m
  • Steigerbuis  Ø 48 x 3,2 mm : 5,00 m
  • Badding  56 x 156 mm : 4,50 m
  • Regel  45 x 65 mm : 2,50 m

Separate leuninghouders
Als separate leuningstaanders worden gebruikt, moet de staander aan de onderzijde zijn uitgevoerd met een stift die minstens 80 mm lang is. De horizontale speling tussen stift en bus mag maximaal 4 mm zijn. De complete leuningconstructie dient de eerdergenoemde opwaartse belasting van 0,3 kN te kunnen opnemen zonder te worden uitgelicht. Bij korte leuningsegmenten kan daardoor een aanvullende borging noodzakelijk zijn.

4.3.2 Dakrandbeveiliging

Een steiger fungeert vaak ook als dakrandbeveiliging. Maar dat stelt eisen aan de positie van de bovenste werkvloer en de breedte ervan. In de meeste gevallen is het nodig dat de leuning ter plaatse van de dakrandbeveiliging moet worden versterkt volgens informatie van leverancier steigermateriaal (NEN-EN 13374). Figuur 4.3.2 geeft de mogelijkheden aan, gerelateerd aan de dakhelling.

N.B. De breedte van steiger of werkvloer is gerekend van de buitenkant goot/dakoverstek/dakrand tot binnenkant leuningwerk
Benaming daktype    Hellingshoek    Mogelijke beveiligingsoplossingen    
A  B  C  D  E  
Plat dak  0 t/m 10°  X  X  X  X  X  
Flauw hellend dak  11 t/m 30°   X  X  X  X  
Hellend dak  31 t/m 45°    X  X  X  
Steil hellend dak  46 t/m 60°     X  X  
Wanddak  61° en meer      X  
Figuur 4.3.2 Dakrandbeveiliging in relatie tot dakhelling

 

4.4 Ladders en trappen

Steigervloeren kun je bereiken via een ladder of trap. Voor grotere/hogere steigers treffen we ook wel speciale voorzieningen, zoals een trappenhuis of een personenlift. Per bedrijf kun je afspreken in welke situatie je welk type opgang toepast. Men moet streven naar:

  • tot 9 m hoogte: ingebouwde ladderopgang;
  • van 9 tot 15 meter hoogte: aangebouwde ladderopgang;
  • vanaf 15 meter hoogte een trappentoren;
  • vanaf 24 meter hoogte minimaal een trappentoren of een ladderopgang gecombineerd met een personenlift.

Een belangrijke afweging hierbij zijn economische en ergonomische aspecten. Daarbij kunnen behalve de klimhoogte ook andere factoren een rol spelen zoals de klimfrequentie (hoe vaak moet men omhoog en omlaag) en het aantal personen dat van de opgang gebruik moet maken. Tevens zal er bij de keuze rekening mee moeten worden gehouden dat de gecreëerde toegangen moeten kunnen dienen als vluchtweg. Wat de juiste vluchtweg is,zal moeten blijken uit een goede risico-inschatting. Figuur 4.4 toont schematisch de genoemde drie varianten.

Figuur 4.4 Voorbeeld van afspraken over klimvoorzieningen, afhankelijk van hoogte en werkzaamheden

4.4.1 Ladders en ladderopgangen

In steigers worden veelal stalen of aluminium ladders gebruikt, maar houten ladders zijn ook toegestaan.

Bij een ladderopstelling gelden de volgende regels:

  • geplaatst op een vaste ondergrond;
  • geborgd (aan de bovenzijde) tegen zijdelings wegglijden, bijvoorbeeld met een draaikoppeling aan ligger of korteling;
  • geplaatst onder de juiste helling (65° tot 75°). Ezelsbruggetje: ga met de neus van je schoenen tegen de ladderstijlen staan en strek je armen recht vooruit. Als je dan gemakkelijk een sport kunt vastpakken staat de ladder onder de juiste helling (zie figuur 4.4.1);
  • steekt minstens 1 m boven de te bereiken vloer uit; één van de ladderstijlen verlengen tot 1 m boven de vloer mag ook (stalen ladder) of een andere voorziening 1 m boven het uitstapniveau;
  • ladders buiten de steiger (om de onderste steigervloeren te bereiken) staan evenwijdig aan de steiger. Hiertoe laat je een korteling uitsteken waartegen de ladder rust en waaraan hij wordt bevestigd;
  • De toegang tot de steigervloer moet altijd zijn voorzien van hetzelfde beveiligingsniveau als de steiger zelf. Dit geldt onder meer ook voor een draaibare toegang tot de steiger, een zelfsluitend klaphekje ter plaatse van de ladder en een zogeheten safety bar die direct toegang geeft tot de werkvloer.  Ladderopgangen die niet direct toegang geven tot de werkvloer, zoals aparte ladderopgangen of interne ladders, hoeven niet altijd te zijn voorzien van hetzelfde beveiligingsniveau. Een trapgatbeveiliging is dan voldoende. De bovenste vloeropening en de vloeropeningen bij verspringende ladders moeten aan de ‘rugzijde’ worden voorzien van leuningwerk om te voorkomen dat er onbedoeld in de opening kan worden gestapt. Het is niet toegestaan om over het leuningwerk te klimmen wanneer men van de ladder komt;
  • als maximale klimhoogte (met één ladder) wordt 6 m geadviseerd. Een klimhoogte groter dan 6 m verhoogt het valgevaar aanzienlijk.

Ladderopgangen
Ladderopgangen kun je binnen of buiten de steiger aanbrengen. Inbouwen betekent verlies van vloerruimte en een ‘gevaarlijke’ opening in de werkvloer. Het is daarom verstandig om ladderopgangen te situeren daar waar geen bouw- of transportwerkzaamheden moeten worden verricht, bijvoorbeeld aan de kop van de steiger. Bouw je de ladderopgang buiten de steiger dan is er geen verlies van vloerruimte. Een ladderopening in een werkvloer of bordes mag niet groter zijn dan voor normaal gebruik noodzakelijk is. Plaats de ladders boven elkaar (zie figuur 4.4.1). Op deze manier beperk je het gevaar in de vloeropening te stappen. De bovenste vloeropening moet in de ‘rugzijde’  worden afgezet met leuningwerk om in de opening te stappen te voorkomen.

Figuur 4.4.1.1 Mogelijkheden ladderopgang
Figuur 4.4.1.2 Ladders boven elkaar
Figuur 4.4.1.3 Klaphekje
Figuur 4.4.1.4 Opstellingshoek ladder

4.4.2 Trappenhuizen

Een trappenhuis zorgt voor een veilige wijze van personentransport van de ene naar de andere werkvloer. De voordelen ten opzichte van een ladder zijn:

  • een trap is gemakkelijk te belopen, hij heeft brede treden (minstens 125 mm) en de trapbreedte is minstens 600 mm;
  • een trap heeft dubbel leuningwerk aan beide zijden;
  • bij beklimming van een trap heb je minstens één hand vrij;
  • de helling van een trap is zodanig dat je hem rechtop kunt beklimmen.

Het gaat meestal om prefab trappen. De treden kunnen van hout zijn: van ongeschaafd hout of van multiplex met een antisliplaag. Stalen treden zijn van plaatstaal dat, om uitglijden te voorkomen, is geperforeerd.

Er bestaan twee soorten trappenhuizen (zie figuur 4.4.2):

  • een trappenhuis met trappen boven elkaar en omloopbordessen, waarvoor ook de steigervloer zelf kan worden benut.
  • een trappenhuis met trappen naast elkaar, met bordessen aan de koppen van de trap.

Een trappenhuis kan zijn ingebouwd in de steiger, maar kan er ook buiten tegenaan zijn gesitueerd.

Systeemtrappen overbruggen doorgaans een hoogte van 2 m. Wanneer de werk- of verdiepingsvloeren meer of minder dan 2 m uit elkaar liggen maakt past men dat aan met bijvoorbeeld pijpen en koppelingen. Voor bijna elke trappenhuis heeft de leverancier en/of het montagebedrijf een oplossing. Er zijn ook trappen die een hoogte van 1 m overbruggen.

Inbouwtrappenhuis
Inbouwen van een trappenhuis in de steiger vraagt om minder vierkante meters, maar dit gaat ten koste van werk- en transportruimte op de werkvloer. Als het trappenhuis aan de kop van de steiger wordt gesitueerd, is een omloopvloer noodzakelijk.

Trappenhuis tegen de steiger aan
Trappenhuizen worden meestal tegen de steiger aan gesitueerd. Zo ontstaat een op zichzelf staand trappenhuis. Hierdoor kun je op elke slaghoogte/vloer van de trap stappen. Het trappenhuis staat dan meestal met de zijkant tegen de steiger. De werkvloer is dan in zijn geheel te benutten.
 

Figuur 4.4.2.1 Mogelijkheden trappentoren
Figuur 4.4.2.2 Trappen naast elkaar
Figuur 4.4.2.3 Trappen boven elkaar
Figuur 4.4.2.4 Trap met leuningwerk

4.4.3 Vluchtwegen

Als richtlijn geldt, indien niet door een RI&E kan worden aangetoond dat minder vluchtwegen ook toereikend zijn, een minimum van twee vluchtwegen bij een horizontale loopafstand van meer dan 30 meter.De horizontale en verticale loopafstand samen mogen niet meer bedragen dan 54 meter. In geval van bijvoorbeeld een tank met een diameter van 20 meter en 24 meter hoog moet in twee vluchtwegen voorzien worden.

Trappenhuizen functioneren ook wel als vluchtweg voor het personeel op de bouw, bijvoorbeeld bij dakbedekkingswerkzaamheden. Of als vluchtweg voor derden, bijvoorbeeld voor het personeel van een bedrijf dat in het betreffende object werkt. Het komt ook voor dat een trappenhuis wordt gebouwd voor een locatie waar veel mensen naar een bepaalde hoogte moeten. Bij de laatste twee categorieën trappenhuizen kunnen ten aanzien van veiligheid en sterkte aanvullende eisen worden gesteld, bijvoorbeeld door Bouw- en Woningtoezicht en/of de Brandweer. Het toepassen van het aantal vluchtwegen zal moeten blijken uit een RI&E. Een ladder kan dienen als vluchtweg maar de voorkeur gaat er naar uit om minimaal één vluchtweg te creëren d.m.v. een trappenhuis.

De vluchtwegen dienen gemarkeerd te zijn indien deze niet herkenbaar zijn of niet meer zichtbaar zijn bij het uitvallen van de verlichting.

4.5 Afdichten en bekleden

Steigers worden vaak afgedicht met een bekleding, in de vorm van netten, zeilen of folie. De voordelen zijn divers:

  • een klimaat binnen de steigerconstructie dat veel minder afhankelijk is van weersinvloeden, dus betere arbeidsomstandigheden en minder verlet;
  • kwaliteitsverbetering van het te bouwen object door het weren van negatieve invloeden zoals wind, vocht en stof;
  • minder milieuvervuilend voor de omgeving bij bouwwerkzaamheden die schadelijke stoffen, stofdeeltjes of nevel afscheiden;
  • minder kans dat er materialen of voorwerpen buiten de steiger vallen.

4.5.1 Wandafdichting

Verreweg de meeste bekleding wordt gebruikt voor afdichting van de verticale vlakken. Het type bekleding is afhankelijk van de vraag welke functie(s) de bekleding moet vervullen. Figuur 4.5.1 geeft enkele voorbeelden van typen bekleding.

Figuur 4.5.1 Voorbeelden van typen bekleding

We onderscheiden:

  • Steigernetten in de uitvoeringen: 50% windreductie en 90% windreductie (niet vlamonderhoudend);
  • Steigerfolie in de uitvoeringen: steigerfolie (niet vlamonderhoudend) en krimpfolie (niet vlamonderhoudend);
  • Steigerzeilen in de uitvoeringen: lichtgewichtzeilen, maatwerkzeilen, systeemzeilen en isolerende zeilen;
  • Cassettesystemen in modulaire uitvoering.

4.5.2 Kapafdichting

Een kapafdichting zit aan de bovenkant van de steiger en wordt door middel van een kapconstructie bevestigd aan de staanders. Hierop wordt het zeil of de folie aangebracht en bevestigd. De kapconstructie moet vanzelfsprekend afwaterend zijn. Zie figuur 4.5.2.

Elke staander moet zo dicht mogelijk onder de kapafdichting aan de betonconstructie worden verankerd.

Figuur 4.5.2 Voorbeeld van kapafdichting. Let op: verticaal borgen.

4.5.3 Bevestigingsmethoden

Voor het bevestigen van de bekledingen zijn er verende en vaste montagemethoden:

  • verende montage, met:
    • trapeze-elastiek met kunststof T-stuk of
    • rond elastiek met S-haak of
    • universeelbinders met verend T-stuk
  • vaste montage, met:
    • tie-wraps (eenmalig gebruik) of
    • knobbelbinders of
    • touw.

4.5.4 Sterkte en stabiliteit van de steiger incl. reclamedoeken en tenten

Het bekleden van steigers geeft meer winddruk en leidt dus tot grotere krachten. Dat geldt ook voor een kapafdichting. Er moet dan goed gekeken worden of de sterkte en stabiliteit van de steiger niet in gevaar komen. Dit aspect moet in de berekening worden meegenomen. Inhoudelijk komt één en ander aan de orde in paragraaf 2.4 Statische berekening en in paragraaf 3.3 Verankering.

Reclamedoeken en tenten
Ook een reclamedoek op een frame draagt krachten af naar de steigerconstructie. De steiger moet daarom ter plaatse van het frame extra worden verankerd.

Een (doorwerk)tent is in de regel geheel bekleed. Hij moet daarom worden berekend op sterkte, stabiliteit en voldoende geborgd zijn tegen opwaaien, verschuiven en kantelen.

4.6 Vangvoorzieningen, overkappingen en veiligheidszones

Bij het werken op een steiger kunnen materialen vallen. Er moet worden voorkomen dat personen hierdoor worden getroffen. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke manieren dat kan. Ook kantplanken hebben een preventieve functie, maar deze worden vooral gezien als onderdeel van het leuningwerk. Zie daarvoor paragraaf 4.3 Leuningen, kantplanken en dakrandbeveiliging.

Bronaanpak
Werken in de geest van de arbowetgeving houdt in dat een bronoplossing moet worden nagestreefd. In dit geval wil dat zeggen dat materialen en voorwerpen niet verder kunnen vallen dan het werkniveau op hoogte. Dit bereik je met:

  • afdichting/bekleding van de steiger
  • voldoend hoge dichte hekken of schotten langs de werkvloeren
  • een vangvoorziening ter hoogte van het werkniveau
  • kantplanken, maar die bieden door hun geringe hoogte op zich onvoldoende bescherming.

Lager aangebrachte voorzieningen hebben qua veiligheid een lagere rangorde, want er wordt niet voorkomen dat materialen en voorwerpen kunnen vallen. Enkele voorbeelden:

  • vangvoorzieningen zoals vangschotten
  • overkapte doorgangen of toegangen
  • inrichten van een veiligheidszone beneden.

Er kan ook worden gekozen voor een combinatie van genoemde voorzieningen.
 

4.6.1 Vangvoorzieningen

Afdichting/bekleding
Het afdichten of bekleden van een steiger is een bronoplossing, die bovendien andere voordelen biedt, onder ander ten aanzien van het werkklimaat. De bekleding mag het leuningwerk niet vervangen. Zie voor een uitgebreidere beschrijving paragraaf 4.5 Afdichten en bekleden.

Dichte hekwerken
Dichte hekwerken of schotten worden ook gezien als bronoplossing. Ze moeten veelal worden gecombineerd met een bovenleuning, tenzij de sterkte van de constructie voldoet aan de sterkte- en doorbuigingseisen van leuningwerk.

Wat betreft de uitvoering van hekwerken geldt:

  • hoogte minstens 1000 mm, maar bij voorkeur 1200 mm
  • hekwerk aansluitend op de werkvloer
  • goed vastgezet
  • een eventuele maasgrootte van 100 cm², waarbij de grootste breedte niet meer dan 50 mm mag bedragen.

Hekwerken toepassen leidt tot meer winddruk en dus tot grotere krachten. Dat kan de sterkte en stabiliteit van de steiger in gevaar brengen, met andere woorden: dit aspect moet in de berekening worden meegenomen.

Voor netten geldt voor de uitvoering als valvoorziening dat de maasgrootte niet groter mag zijn dan 100 cm², waarbij de grootste breedte niet meer dan 50 mm mag bedragen.

Vangvoorzieningen op werkplekniveau
Een vangvoorziening is slechts een bronoplossing indien hij ter hoogte van het werkniveau wordt aangebracht. Het kan hier gaan om een constructie met netten of met beplating. Voor deze vangvoorziening geldt:

  • de vangvoorziening moet een minstens 1,00 m breed zijn, aangebracht onder een hoek van maximaal 60º met de staanders; bij 60° steekt hij dan circa 850 mm uit en 700 mm bij 45°
  • de vangvoorziening sluit aan op een dichte vloer
  • bij netten mag de maaswijdte niet groter zijn dan 100 cm² en de breedte van de maas niet groter dan 50 mm
  • dubbel leuningwerk langs de werkvloer blijft verplicht.
Figuur 4.6.1¹ Vangvoorziening aan werkvloer
Figuur 4.6.1² Vangvoorziening aan lager gelegen werkvloer
Figuur 4.6.13 Vangvoorziening tot aan de gevel

Vangvoorzieningen op een lager niveau dan het werkniveau
De vangvoorziening kan ook op een lager niveau worden aangebracht. Maar het is dan geen bronoplossing meer. Hij kan aansluiten op een lager gelegen werkvloer (figuur 4.6.12) of doorlopen tot aan de gevel (figuur 4.6.13). De toepassingsvoorwaarden zijn:

  • De horizontale uitsteekbreedte X hangt af van de verticale afstand tussen de werkvloer en de vangvoorziening Y. De desbetreffende maten zijn weergegeven in figuur 4.6.14.
  • Ook hier mag de hoek met de staanders niet meer zijn dan 60°.
  • Een vangvoorziening mag zich maximaal 3 verdiepingen, maar maximaal 10,00 m onder het werkniveau bevinden. Want indien voorwerpen meer dan 10 m vallen moet je buitenproportionele eisen gaan stellen aan de sterkte van de vangvoorziening.
  • Een vangvoorziening beneden bevindt zich in geval van voetgangers op minstens 2,5 m hoogte en in geval van verkeer op minstens 4,5 m hoogte boven maaiveld.
  • De uitvoering van de vangvoorziening moet zijn afgestemd op de gevaren, in het bijzonder op de aard, zwaarte en omvang van de mogelijk vallende voorwerpen. Hij is goed bevestigd en sterk genoeg: de vangvoorziening moet minimaal bestand zijn tegen een gewicht van 30 kg dat 6 m valt (het gewicht in een bolvorm met een diameter tussen 200 en 400 mm).
  • Bij netten mag de maasgrootte niet groter zijn dan 100 cm², waarbij de grootste breedte niet meer dan 50 mm mag bedragen.
  • De vangvoorziening sluit aan op een dichte vloer of loopt door naar de gevel.
XY
1,50 m3,00 m
2,00 m5,00 m
2,50 m7,00 m
3,00 m9,00 m
3,00 m10,00 m
Figuur 4.6.14 Relatie tussen uitsteekbreedte X en valhoogte Y

4.6.2 Overkapte doorgangen of toegangen

Op plaatsen waar voetgangers door vallende voorwerpen kunnen worden getroffen (langs, door of onder de steiger) moet een vangvoorziening worden aangebracht. Deze voorziening moet bestaan uit een overkapping in combinatie met een hekwerk, of een gelijkwaardige oplossing. Ook hier moet de uitvoering en sterkte zijn afgestemd op de aard, zwaarte en omvang van de mogelijk vallende voorwerpen. De breedte van de overkapping is mede gerelateerd aan het te verwachten aantal personen dat ervan gebruik gaat maken.

Een overkapping is eveneens nodig voor toegangen tot de bouw en voor degenen die zich in een onveilige zone moeten begeven, bijvoorbeeld om een bouwlift te bedienen.

4.6.3 Veiligheidszone

Er kan tenslotte worden gekozen voor het inrichten van een veiligheidszone, beneden naast de steiger. In figuur 4.6.14 is te zien dat de valcurve van de meeste vallende voorwerpen op een gegeven moment verticaal gaat verlopen. Dit gebeurt na een val van 9 à 10 meter. Ze bevinden zich dan circa 3,00 m buiten de steiger. Met andere woorden, een veiligheidszone van 3 m buiten de steiger zou ongeacht de hoogte normaalgesproken voldoende moeten zijn.

Echter naarmate de hoogte toeneemt is de kans groter dat vallende voorwerpen onderweg een constructiedeel raken, waardoor ze verder van de steiger terecht kunnen komen. Bovendien gaat de wind een grotere rol spelen. Bij de in figuur 4.6.3 genoemde veiligheidszones is daarmee rekening gehouden. In geval van publieksgevoelige buitenruimten is dit aan te raden.

Veiligheidszones moeten ontoegankelijk worden gemaakt en als zodanig worden afgezet/gemarkeerd. 

 

Relatie werkhoogte en breedte veiligheidszone  
Werkhoogte (m)Veiligheidszone (m)Werkhoogte (m)Veiligheidszone (m)
103,009011,00
153,5010012,00
204,0011013,00
305,0012014,00
406,0013015,00
507,0014016,00
Figuur 4.6.3 Breedte van veiligheidszones

4.7 Afstand steigervloer tot gevel/object

Een vloer hoort geheel dicht te zijn. Je voorkomt daarmee valgevaar en van hoogte vallende materialen. Maar in sommige gevallen is een opening gezien de aard van de werkzaamheden nodig. Onder meer tussen steigervloer en object, bijvoorbeeld een gevel. Vanzelfsprekend moeten de openingen dan zo klein mogelijk zijn.
 
De breedte van de opening tussen werkvloer en gevel is van diverse factoren afhankelijk. Bij een bestaande gevel kan een steiger in de regel dichter tegen de gevel staan dan bij nieuwbouw. Bij nieuwbouw speelt bovendien de vraag of een steiger al in de ruwbouwfase wordt ingezet of pas later. In het eerste geval begin je met een relatief grote opening, die naarmate de bouw vordert kleiner wordt. En tenslotte is de dikte van het gevelpakket medebepalend voor de breedte van de opening. Dit met de kanttekening dat gevelisolatie in de loop der jaren dikker is geworden. Ook deze richtlijn gaat daarvan uit (zie figuur 4.71).
 
Figuur 4.71 Maximale afstand tussen steigervloer en object/gevel
 
Praktische invulling
  • De maximale breedte van de opening tussen werkvloer en gevel (object) is 0,15 m.
  • Tijdens uitvoeren van werkzaamheden, mag deze breedte plaatselijk maximaal 0,30 m zijn. Onder strikte voorwaarden mag deze afstand groter zijn. Zie tekst hieronder en figuur 4.72

    Tijdelijke afstand > 30 cm uitsluitend toelaatbaar onder voorwaarden:
    • t b.v. stelwerkzaamheden op maximaal één werkvloer / slag.
    • op de betreffende werkvloer worden geen andere werkzaamheden uitgevoerd,
    • de desbetreffende vloer wordt niet door anderen gebruikt (geen transportroute).
    • de onderliggende vloer en de voorbouw zijn volledig aaneengesloten dichtgelegd.
    • de maximale afstand tot onderliggende vloer is 3,0 meter (slaghoogte).
    • tijdens montage van de steiger kantplankbeugels monteren om binnenleuningen te kunnen aanbrengen
       
    Figuur 4.72 Maximale afstand tussen steigervloer en object/gevel
    Klik hier om figuur 4.72 eventueel te downloaden.
     
  • Handhaaf dezelfde mate van veiligheid bij inspringingen van gevel (object) of bij neggen. Voorzie de steigervloer overal waar de afstand groter is dan 0,30 m, ook aan de binnenzijde, van leuningwerk (heup- en knieleuning).
  • Een kantplank aan de binnenzijde kan achterwege blijven indien personen terplekke niet kunnen worden getroffen door vallende materialen of voorwerpen.

4.8 Bouwliften

Een personen- en/of goederenlift dient voor het verticaal verplaatsen van goederen, personen of de combinatie daarvan. We onderscheiden de volgende soorten tijdelijke liften:

  • Goederenliften EN 12158-1
  • Personen- /goederenliften [gesloten kooi] EN 12159
  • Personen- /goederenliften [open kooi] EN 12159

Zoals de naam al aangeeft is hij uitsluitend bestemd voor goederen, dus het vervoer van personen is nadrukkelijk verboden.
 

4.8.1 VERANTWOORDELIJKHEDEN

Positiebepaling van de lift
De juiste positie van de lift moet tijdig worden bepaald. Dit onderwerp moet aan de orde komen in de startbespreking met relevante partijen. Het gaat hier niet alleen om de logistiek gezien meest gunstige plaats, maar ook om onveilige situaties te voorkomen, vooral beneden. Denk hierbij aan gevaren voor andere gebruiksgroepen, passanten en bouwverkeer.
Ook de uitvoeringen/of soort van de lift moet in de startbespreking worden bepaald, zodat het liftmontagebedrijf de bijbehorende accessoires / voorzieningen kan aanvoeren.

Verankering van de lift
Een lift moet onafhankelijk staan en mag dus niet aan de steiger worden verankerd. Verankeren moet aan de achterliggende constructie. Een steiger is namelijk in de regel niet berekend op de belasting van de bewegende lift. Een tweede reden is, dat als er steigerverankeringen worden verwijderd een lift ongemerkt en onbedoeld onverankerd kan komen te staan.
Indien verankering aan de steiger de enige reële optie is, mag dit alleen met toestemming van degene die verantwoordelijk is voor de steiger. De constructeur moet dit in zijn berekening meenemen.

Aandachtspunten bij montage en demontage van steiger en lift
Bij montage van liften onderscheiden we vijf werkgebieden. Figuur 1.2.3.1 geeft aan welke partijverantwoordelijk is voor welk werkgebied.

WerkgebiedMontageverantwoordelijk
Opbouw steigerSteigermontage bedrijf
Opbouw liftLiftenmontage bedrijf
Beveiligen ruimte tussen steiger en liftSteigermontage bedrijf / Liftenmontage bedrijf
Verankering liftLiftenmontage bedrijf
Aanbrengen stopplaats / sluithek / afslagLiftenmontage bedrijf
Figuur 4.8.1.1  Verantwoordelijkheden en werkgebied 

Onderlinge afstemming
Meestal is er onderlinge afstemming nodig tussen lift- en het steigermontagebedrijf, want een lift wordt in de regel pas geplaatst als de steiger er al staat. Dit betekent dat daarna het steigermontagebedrijf  weer in actie moet komen, bijvoorbeeld om voorzieningen bij de stopplaatsen aan te brengen. Om dit in goede banen te leiden moet de positie van de lift bij het steigermontagebedrijf  bekend zijn. Ook na het demonteren van de lift is er weer afstemming nodig, onder andere om de leuningonderbrekingen ter plaatse van de stopplaatsen onmiddellijk te herstellen.

4.8.2 ONTWERP

Afstand tussen platform en steigervloer
Om knelgevaar bij een passerend platform te voorkomen moet de horizontale afstand tussen stopplaatshek en platform aan een minimale maatvoering voldoen, deze maatvoering is afhankelijk van de hoogte van de gebruikte afscherming. Zie figuur 4.8.2.1 en figuur 4.8.2.2 voor toepassing van een goederenlift.

De aansluiting van het platform met het steiger kan op twee manieren plaatsvinden:

  • Lift met een neerklapbaar platformgedeelte dat de opening tussen platform en steigervloer overbrugt. Het neerklapbare deel van het platform is dan niet voorzien van leuningwerk aan beide zijde [fig 4.8.2.1]
  • Lift die een uitbouw van de steigervloer nodig heeft om de opening tussen platform en steigervloer te overbruggen [fig. 4.8.2.2]
Figuur 4.8.2.1 Een voorbeeld van een stopplaatshek met volledige hoogte
Figuur 4.8.2.2 Een voorbeeld van een stopplaatshek met gereduceerde hoogte

Bij gebruik van een gereduceerde hoogte van een stopplaatshek wordt de afstand tussen goederenlift en steiger groter.

4.8.3 WERKVOORBEREIDING VAN PROJECT

Verankering
De verankering moet de horizontale krachten loodrecht op en parallel aan de gevel opnemen. Bepalend voor de grootte van de optredende krachten in de verankering zijn o.a. type / aard van de verankering, ankerafstand, lift specificaties en afstand van de lift tot de constructie. In overleg met relevante partijen moet dit dus worden vastgelegd.

Indien de lift wordt verankerd aan de steiger zal dit door de constructeur van de steiger in zijn berekeningen meegenomen dienen te worden.

Stopplaatshekken
De hoogte, positie van de stopplaatshekken is afhankelijk van het soort lift[en] die bij het project gebruikt zal worden. Afstemming met de relevante partijen is dus noodzakelijk.

4.8.4 OPBOUW en OPLEVERING

De opbouw van de lift moet worden uitgevoerd door een liftmonteur. Verankering van de lift moet worden uitgevoerd door een liftmonteur. Overleg met de constructeur van de steiger is nodig indien de verankering van de lift aan de steiger noodzakelijk is. Dan is een berekening van deze uitvoering van de verankering vereist. Het aanbrengen van stopplaats en stopplaatshekken, inclusief de basisafscherming moeten door de liftmonteur en de steigermonteur worden aangebracht. Ophoging van de lift moet door een liftmonteur geschieden.

4.9 Aarding

In de afgelopen decennia werd er van uitgegaan dat een metalen steiger geaard moest zijn. Dit op basis van bepalingen uit de norm NEN 1010 (Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties), de hierbij behorende Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 5310, Publicatieblad nr 6 Stalen steigers en zijn opvolger Beleidsregel 7.4-5 (beide van de Nederlandse Arbeidsinspectie).

Enkele voorbeelden van bepalingen die je daarin tegen komt:

  • metalen steigers moeten geaard zijn, met een maximale aardweerstand van 50 Ω (Ohm);
  • metalen steigers moeten, daar waar er elektrische leidingen over lopen, geaard zijn;
  • alle metalen delen van een steiger moeten verbonden zijn met een beschermingsleiding.

Kortom, de regels bieden weinig duidelijkheid en bovendien is er geen concrete wijze van aarding beschreven. Deze paragraaf van de Richtlijn Steigers beoogt die duidelijkheid te geven.

Ontstaan van aardingsvoorschriften
Voorschriften over het aarden van steigers zijn ontstaan in een tijd waarin de “directe” beveiliging niet het niveau had wat hij nu heeft. Een tekort moest worden opgevangen door aarding, een “secundaire” beveiliging. Dit is af te leiden uit enkele in genoemde regelgeving genoemde waarden. Een voorbeeld: de in NEN 1010 voorgeschreven maximale aardweerstand van 50 Ω (Ohm) is afkomstig van de aardlekbeveiliging van 500 mA.

Praktische invulling nu
Aarding is altijd de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en dient uitgevoerd te worden door een daartoe bevoegde installateur.

Als er geen elektrische arbeidsmiddelen op de steiger worden gebruikt of geen elektrische installaties op de steiger aanwezig zijn hoeft de steiger niet te worden geaard omdat er geen potentiaalverschil aanwezig is.

In de Arbowet staat het volgende voorschrift:

Alle metalen delen van stalen steigers moeten zijn verbonden met een beschermingsleiding, wanneer zich op, langs, aan of boven de steigers elektrische kabels of leidingen bevinden, die kunnen zijn aangesloten op een onder spanning staand elektriciteitsnet.

Met het “aarden” van een steiger wordt bedoeld dat de steiger wordt verbonden met de aarding van de elektrische installatie. Met als doel een eventueel potentiaalverschil (het verschil in voltage tussen twee geleiders, zoals stroomkabel en steiger)te voorkomen.

Een potentiaalverschil kan ontstaan door:

  1. Steigers nabij een hoogspanningsleiding .
  • Hoe de steiger in de praktijk moet worden geaard, hangt sterk af van de voorschriften van het distributiebedrijf (zie pictogram).
  1. Steigers gemonteerd boven ondergrondse hoogspanningsleidingen.
  • Ook hier zijn de veiligheidsvoorschriften van het distributiebedrijf bepalend (zie pictogram).
  1. Steigers nabij een bovenleiding van tram, trein, trolleybus (zie hiervoor de veiligheidsvoorschriften van de desbetreffende bedrijven).
  • Ook hier kan de vervoersmaatschappij adviseren hoe een steiger geaard moet worden. In de praktijk wordt een horizontale afstand van 50 meter of meer als veilig beschouwd. Bij het werken in nabijheid van tram, trein of trolleybus dient men zich altijd in verbinding te stellen met het desbetreffend vervoersbedrijf en de daarbij geldende voorschriften in acht te nemen.
  1. Steigers op plaatsen waar statische elektriciteit en vonkvorming kunnen optreden.
     
  2. Steigers waarop elektrische leidingen aanwezig zijn, die beveiligd zijn met ≥ 32 A. Deze moeten een verbinding hebben tussen elektriciteitskast en steiger.
     
  3. Steigers waaraan liften geplaatst zijn. In dat geval moeten de liften gekoppeld zijn aan de veiligheidsaarding van de liftaansluitkast.

Algemene aanvullende eisen in de procesindustrie
Steigers in de procesindustrie die geleidend zijn verbonden met een staalconstructie of equipment  hoeven niet te zijn voorzien van een aardkabel. Alle vrijstaande steigers, inclusief verrijdbare steigers, moeten van een aardkabel van ten minste 25 mm2 worden voorzien en worden verbonden met de aarde van de constructie of equipment. Dit hoeft niet wanneer de voedingsspanning van de elektrische apparatuur op de steiger bij een spanning hoger dan 50 V wisselspanning of 110
V gelijkspanning en niet hoger dan 380 V beveiligd is met een 30mA aardlekschakelaar. In alle andere gevallen dienen op een werkvergunning de van toepassing zijnde maatregelen te worden opgenomen.

De aardleiding moet van deugdelijke klemmen worden voorzien met aan de steiger een speciale aardkabelkoppeling en aan de staalconstructie een klem met gepunte borgbout. De aardkabel dient door een deskundige te worden aangebracht en visueel gecontroleerd. Voor de chemische en petrochemische industrie kunnen afwijkende en extra voorschriften gelden.

Aandachtspunten:

  • Gebruikers moeten regelmatig/dagelijks controleren of de aardverbinding nog in orde is.
  • Volgens de fabrikantgegevens moet een aardlekschakelaar maandelijks handmatig worden getest.
  • Om de veiligheid van het systeem te bewaken moeten periodieke inspecties worden uitgevoerd door een deskundig persoon die zijn bevindingen vastlegt in een rapport. Hierin worden onder meer de datum van uitvoering, de naam van de controleur en de bevindingen te worden vastgelegd. 

5.1 Valbeveiliging

In de bouw en industrie wordt steigerveiligheid vaak in verband gebracht met de veiligheid voor de gebruiker. Dat is misschien wel logisch, maar de veiligheid van de steigerbouwers moet natuurlijk ook zijn gewaarborgd. Het belangrijkste gevaar voor een steigerbouwer is van hoogte te vallen. In deze paragraaf is beschreven wat de uitgangspunten zijn en hoe je vallen van hoogte moet voorkomen.

De Arbowetgeving schrijft voor dat een werkgever de gevaren bij het werk zoveel mogelijk bij de bron moet voorkomen of indien dit niet mogelijk is beperken door technische maatregelen. Het uitgangspunt bij het nemen van technische maatregelen is een collectieve voorziening. Een collectieve voorziening biedt een veilige werkplek voor meerdere personen die gelijktijdig of kort op een volgend werkzaamheden verrichten. Bij de montage en demontage van steigers houdt dit in dat er gewerkt wordt  vanaf een veilige werkvloer of dat het gevaar is tegengegaan door het aanbrengen van doelmatig leuningen of andere voorzieningen. In sommige gevallen is het niet mogelijk collectieve voorzieningen aan te brengen en mag worden volstaan met het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zoals harnasgordels met lijnen. Een PBM is een persoonlijk uitrustingsstuk wat op/aan het lichaam gedragen wordt.

Dit mag alleen als kan worden aangetoond:

  • dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om collectieve voorzieningen aan te brengen, of
  • dat het aanbrengen en wegnemen van deze voorzieningen grotere gevaren met zich meebrengen dan de uit te voeren werkzaamheden zelf.

De werkgever is verantwoordelijke voor een veilige werkwijze. Indien de toepassing van collectieve voorzieningen niet of beperkt mogelijk is zal de werkgever dit aantoonbaar moeten maken, bijv. middels een risico-inventarisatie en evaluatie. De werkgever dient zijn werkmethode altijd te spiegelen aan de stand van de techniek.

Ondanks dat de harnasgordel weliswaar tot de standaard uitrusting van de steigerbouwer behoort, mag men hier dus niet op voorhand voor kiezen. Een collectieve voorziening zoals leuningwerk verdient de voorkeur boven de harnasgordel. Met leuningwerk voorkom je een val, terwijl je met een harnasgordel alleen de gevolgen van de val beperkt. Het gebruik van de harnasgordel kan ook bij de algemene toepassing van een collectieve voorziening nodig zijn, bijv. bij de montage van uitbouwen.

5.1.1 COLLECTIEVE BEVEILIGING

Een collectieve beveiliging biedt een veilige werkplek voor één of meerdere personen die gelijktijdig of kort opeenvolgende werkzaamheden verrichten. Er zijn meerdere mogelijkheden om tijdens de montage en demontage collectieve beveiliging toe te passen, voorbeelden hiervan zijn:

  • Systemen met voorloopleuningen
  • Systemen zonder voorloopleuningen

Let op! Als de steiger bestemd is als metselsteiger dienen uitschuifkortelingen gebruikt te worden

Systemen met voorloopleuningen
Voorloopleuningen beveiligen een werkvloer tot dat de definitieve leuningen zijn geplaatst. Er zijn
meerdere typen voorloopleuningen:

  1. in het systeem geïntegreerde voorloopleuningen die een onlosmakelijk onderdeel van de steiger zijn en in de steiger blijven ter vervanging van de normale leuningen
  2. voorloopleuningen die tijdens de bouw van de steiger worden meegenomen en beveiliging bieden totdat de definitieve leuningen zijn geplaatst.

Bij de toepassing van voorloopleuningen zijn er de volgende aandachtspunten:

  • Aanbrengen gebeurt vanaf een veilige werkplek.
  • De elementen zijn goed hanteerbaar en eenvoudig in hun geborgde positie te brengen.
  • Indien aangebracht door één persoon mag de voorloopleuning niet zwaarder zijn dan 23 kg en in geval van twee personen mag de voorloopleuning niet zwaarder zijn dan 46 kg. Dit betekent in het algemeen dat de elementen in aluminium of kunststof moeten zijn uitgevoerd.
  • Bij voorkeur is het element universeel toepasbaar. De maatvoering behoeft dus niet te stroken met staanderafstanden, zodat ze naast elkaar kunnen worden toegepast
    .

Bij deze methode (met voorloopleuningen) wordt er gewerkt met een hulpslag waarop een hulpvloer wordt gelegd van 3 steigerdelen breed. Op deze vloer zijn alleen deskundigen van het steigermontagebedrijf actief. Vanaf de hulpslag/vloer wordt de werkslag aangebracht waarop weer een hulpvloer komt van 3 steigerdelen breed. Nadat deze vloer over de volle breedte zo goed mogelijk is dichtgelegd en voorzien van heupleuningen is het een montagevloer en waar vanaf gemonteerd wordt….Deze kan na het aanbrengen van kantplanken en knieleuningen werkvloer worden. Figuur 5.1.11 geeft deze werkwijze aan. Klik op de afbeelding om deze te vergroten of download de afbeelding hier.

Figuur 5.1.11 Stappenplan montage en demontage met collectieve valbeveiliging, verdieping hoge slagen MET voorloopleuning

 

Systeem zonder voorloopleuningen 
Bij dit systeem wordt het definitieve leuningwerk van een werkvloer aangebracht vanaf een ongeveer 1 m lager hulpvloer waarop aangelijnd gewerkt wordt totdat heupleuningen zijn aangebracht. Er wordt steeds gemonteerd vanaf een hulpvoer totdat de werkvloerhoogte is bereikt. Deze vloer is montagevloer totdat leuningen en kantplanken compleet zijn aangebracht. Figuur 5.1.12 geeft deze werkwijze aan. Klik op de afbeelding om deze te vergroten of download de afbeelding hier.
 

Figuur 5.1.12 Stappenplan montage en demontage met collectieve valbeveiliging, verdieping hoge slagen ZONDER voorloopleuning

 

Grotere slaghoogten
Ook dit systeem kan worden toegepast bij slaghoogten groter dan 2,20 m. Dit vraagt echter om meer en/of hogere hulpvloeren, dus meer materiaalgebruik en extra montagehandelingen (figuur 5.1.13). Toepassing van het systeem met voorloopleuningen heeft dan de voorkeur.

NB Trappentorens en andere vormen van montagevloeren

Het komt ook voor dat een trappentoren wordt voorgetrokken, bijvoorbeeld bij een bestaand object, waar later steigerwerk op aan moet sluiten. Ook dan kun je met de eerdergenoemde systemen werken door montagevloeren in de trappentoren op te nemen, zodat de latere werkvloer vanuit een beveiligde uitgangspositie kan worden geformeerd. Een andere variant is een renovatie met een gedeeltelijk open gevel met bestaande vloeren, die als uitgangspunt voor een veilige steigerbouw kunnen dienen. 

Figuur 5.1.13 Voorbeelden voor het monteren van een steiger met grotere slaghoogten

5.1.2 INDIVIDUELE BEVEILIGING

Er zijn ook hulpmiddelen die geen collectieve beveiliging bieden maar waarmee wel op individueel niveau een veilige werkplek gemaakt kan worden zonder gebruik te maken van persoonlijke beschermingsmiddelen. Een voorbeeld hiervan is een “montagetrap”. Deze kan bijvoorbeeld toegepast worden bij steigerconfiguraties waarbij door de uitvoering van de steiger niet of slechts gedeeltelijk gebruik kan worden gemaakt van een collectieve voorziening. Te denken valt aan steigers in de industrie. Deze hulpmiddelen worden ingezet vanaf een collectief beveiligde werkvloer. 

Voor het toepassen van hulpmiddelen als individuele beveiliging zijn er de volgende aandachtspunten:

  • Aanbrengen gebeurt vanaf een veilige werkplek.
  • Het hulpmiddel is goed hanteerbaar en eenvoudig in geborgde positie te brengen.
  • Indien aangebracht door één persoon mag het hulpmiddel niet zwaarder zijn dan 23 kg en in geval van twee personen mag het hulpmiddel niet zwaarder zijn dan 46 kg. Dit betekent in het algemeen dat de elementen in aluminium of kunststof moeten zijn uitgevoerd.
  • Bij voorkeur is het hulpmiddel universeel toepasbaar.

5.1.3 PERSOONLIJKE VALBEVEILIGING (PVB)

Het systeem van persoonlijke valbeveiliging (PVB) is de laagste in veiligheidsrangorde. Deze werkmethode komt in feite pas aan bod als andere maatregelen, bijvoorbeeld toepassing van één van de eerdergenoemde werkmethoden (de stand van de techniek), niet mogelijk zijn. Bijvoorbeeld in een industriële situatie waarin je te maken hebt met allerlei bestaande obstakels, zoals
leidingen, bordessen en constructieonderdelen.

In grote lijnen zijn er drie PVB-systemen:

  • horizontaal lijnsysteem bij voorkeur zo laag mogelijk aangebracht maar minstens op 50 cm boven de standplaats van de monteur, bevestigd aan binnenstaanders of aan gevel/object
  • verticaal lijnsysteem aan een bevestigingspunt boven de steigerbouwer.
  • geen lijnsysteem, maar de harnasgordel uitrusten met twee korte lijnen (dubbel aanlijnen).

Figuur 5.1.3 beschrijft deze drie systemen, met inbegrip van toepassingsvoorwaarden en eigenschappen.

5.1.3 Systemen met persoonlijke valbeveiliging (PVB)

Horizontaal lijnsysteem

Op minstens 50 cm boven de standplaats van de monteur, bevestigd aan binnenstaanders of aan gevel/object

Eigenschappen:

  • Veel bewegingsvrijheid voor persoon- en materiaaltransport
  • Geen pendule-effect

Steeds aan- en lospikken is niet nodig

Verticaal lijnsysteem

Bevestigingspunt op minstens 5 m boven persoon, aan vast of mobiel punt (bijv. een voorziening op of aan dak of tegen bestaande gevel). Toepassen in combinatie met chutesysteem of lijnsysteem met instelbare lijnklem.

Eigenschappen:

  • Redelijke bewegingsvrijheid, afhankelijk van de hoogte van het bevestigingspunt; enkele voorbeelden:
    • hoogte 5 m boven persoon: ca 6,10 m¹ vloerlengte
    • hoogte 8 m boven persoon: ca 8,20 m¹ vloerlengte
    • hoogte 10 m boven persoon: ca 9,20 m¹ vloerlengte.
  • Bij een grotere lengtebehoefte moet het systeem worden verplaatst of mobiel worden uitgevoerd.
  • Gering pendule-effect.

Steeds aan- en lospikken is niet nodig.

Dubbel aanlijnen

Harnasgordel is voorzien van 2 korte lijnen met haken. Het systeem is erop gebaseerd dat de persoon altijd is aangelijnd en op minstens schouderhoogte is aangepikt.

Eigenschappen:

  • Geringe bewegingsvrijheid, alleen geschikt voor werk op een kleine oppervlakte.
  • Het handmatig materialen verplaatsen bemoeilijkt het dubbel aanlijnen. 
  • Gering pendule-effect, mits op minstens schouderhoogte aan een vast (constructie)onderdeel aangepikt.

 

5.1.4 Standaard uitrusting monteur

Valgevaar is niet het enige gevaar waaraan de monteur bloot staat. Enkele andere gevaren zijn knellen, lawaai, oogletsel, kou en vocht. Er zijn voor hem dus meer persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) dan alleen de harnasgordel. De standaard uitrusting van de monteur behoort te zijn:

  • veiligheidshelm (volgens NEN 397)
  • veiligheidsschoenen/veiligheidslaarzen (type S3 volgens EN-345)
  • harnasgordel (lifelines inclusief gordel) volgens NEN-EN 365
  • werkhandschoenen (slijtvast, gripvast en warm)
  • werkkleding
  • (door)werkkleding, wind-/waterdicht: thermisch isolerend (zie ook CAO-bepalingen)
  • gehoorbescherming
  • veiligheidsbril
  • gereedschapsriem
  • schouderbescherming.

Met betrekking tot schouderbescherming geldt:

De meeste klachten bij schouderbelasting komen voort uit een verkeerd gebruik van het lichaam. Daarom wordt geadviseerd om het gebruik van een hulpmiddel, zoals schouderbescherming, te combineren met goede instructies t.a.v. het gebruik van de schoudermusculatuur. Wanneer een van beide niet klopt, zullen er altijd specifieke klachten blijven ontstaan. Hierdoor wordt de aversie tegen het gebruik van hulpmiddelen verder versterkt.

Minimale eisen schouderbescherming:

  1. Goede pasvorm door:
    1. flexibiliteit van het materiaal
    2. individuele fabricage
  2. Voldoende veerkracht om de druk van het maximale draaggewicht te kunnen verdelen. Er mag geen puntbelasting ontstaan.
  3. Voldoende breedte voor de “gemiddelde” schouder (small/medium/large).
  4. Moet goed op de plaats gehouden worden met een extern vest of schouderpockets in (T-)shirt.
     

5.1.5 Verantwoordelijkheden (PBM) van werkgever en werknemer

Op het gebied van PBM hebben werkgever en werknemer beiden verplichtingen. Deze komen voort uit de arbowetgeving. Figuur 5.1.5 geeft een samenvatting.

werkgeverwerknemer
  • Stelt middelen gratis ter beschikking en vervangt ze op tijd.
  • Verzorgt voorlichting en training.
  • Geeft waar nodig draagplicht aan (door borden of stickers).
  • Houdt toezicht op juist gebruik.
  • Voert tussentijdse inspectie uit.
  • Werkt mee aan voorlichting en training over gebruik en onderhoud van PBM.
  • Gebruikt middelen op de juiste wijze.
  • Onderhoudt middelen goed en beheert ze.
  • Meldt vermissing, tekortkomingen of beschadigingen onmiddellijk aan leidinggevende.
Figuur 5.1.5  Verantwoordelijkheden PBM voor werkgever en werknemer

Worden de verplichtingen niet nageleefd dan kan een boete van de Nederlandse Arbeidsinspectie het gevolg zijn. Ook een werknemer kan worden beboet.

Een bedrijf kan een sanctiebeleid voeren. Zo’n regeling moet wel een betrouwbare basis hebben. Willekeur moet worden voorkomen, de regeling moet in goed overleg tussen werkgever en OR/ personeelsvertegenwoordiging zijn vastgesteld.

5.2 Fysieke belasting

Klachten aan het bewegingsapparaat zijn een belangrijke oorzaak van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, ook in de steigerbouw. Dit is het gevolg van te grote fysieke belasting. Daarom zijn hierover in de branches afspraken gemaakt en vastgelegd in de Arbocatalogi alsook in het A-blad Steigerbouw van Volandis. De Nederlandse Arbeidsinspectie hanteert deze afspraken bij het beoordelen of werksituaties aan de Arbowetgeving voldoen (Arbobesluit hoofdstuk 5). Deze paragraaf geeft een samenvatting van genoemde afspraken.

5.2.1 Zwaarste handelingen en maximale gewichten

De lichamelijk zwaarste handelingen zijn:

  • dragen van steigerelementen bij horizontaal transport
  • tillen van steigerelementen bij verticaal transport
  • tillen van steigerelementen bij (de)monteren steiger
  • duwen en trekken bij plaatsen van vloerdelen
  • duwen en trekken bij verankeren van steiger.

Gemaakte brancheafspraken over tilnorm

  • Voor het horizontale en verticale transport van steigermaterialen wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van transportmiddelen. Dit item is verder uitgewerkt in par. 3.5 Opslag en transport op de locatie.
  • Handmatig te verwerken steigerelementen dienen zo licht mogelijk te zijn.
  • Zware elementen mogen een gewicht hebben van maximaal 23 kg. Dit is de zogenaamde MAL-grenswaarde (Maximale Arbouw Limiet).
  • Steigerelementen die lichter zijn dan 23 kg, maar door hun aard of afmetingen moeilijk te hanteren zijn, dienen door twee personen te worden verwerkt. Enkele voorbeelden: ladders vanaf 3 m lang en roosters vanaf 2,50 m lang.
  • Weinig gebruikte elementen, bijvoorbeeld trappen, mogen eventueel zwaarder zijn dan 23 kg, mits ze door twee personen worden verwerkt, niet zwaarder zijn dan 46 kg. Zo’n element moet tevens zijn voorzien van een goed leesbare aanduiding opdat werknemers snel kunnen herkennen dat het element zwaarder is dan 23 kg en met twee personen moet worden verwerkt, bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwingsticker.  

5.2.2 Werktechniek, afwisseling van werk en persoonlijke bescherming

Een goede werktechniek maakt het werk minder zwaar. De regels hiervoor zijn:

  • Til zoveel mogelijk met twee handen, met de handen niet te dicht bij elkaar.
  • Houd de steigerelementen zo dicht mogelijk bij het lichaam vast.
  • Maak geen draaibewegingen met de pols maar met de arm.
  • Pak de steigerelementen vast op hun “balanspunt” (bijvoorbeeld bij een steigerbuis in het midden).
  • Beperk het met de romp draaien, rekken en buigen; door in plaats daarvan de voeten te verplaatsen.

Afwisseling van werk
De wijze van belasting van een steigerbouwer kan eenzijdig zijn. Door steeds dezelfde handelingen te verrichten is er eerder sprake van gezondheidsklachten. Breng daarom zoveel mogelijk afwisseling aan in het werk van een steigerbouwer. Een voorbeeld: degene die steigerelementen aanpakt en weer doorgeeft wordt meestal het zwaarst belast. Laat die werkzaamheden daarom niet steeds door dezelfde persoon verrichten. Zo’n aanpak leidt tot een gevarieerder en meer verspreid belastingspatroon.

Kleding en persoonlijke bescherming
Werkkleding moet zijn afgestemd op het seizoen en de weersomstandigheden. De CAO-bouwbedrijf schrijft voor welke kleding door de werkgever moet worden verstrekt. De kleding moet onder meer beschermen tegen kou en neerslag, maar moet bovendien een zekere mate van dampdoorlatendheid bezitten. Bij blootstelling aan gevaarlijke stoffen dient de beschermende kleding hierop te zijn afgestemd.

Behalve goede kleding behoeft de steigerbouwer ook andere persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals een helm en veiligheidsschoenen. Een volledig overzicht hiervan is opgenomen in paragraaf 5.1.4 en een overzicht van de verplichtingen op dit gebied van werkgever en werknemer in paragraaf 5.1.5.
 

5.3 Toegangsbevoegdheid en signalering

Algemene uitgangspunten
Bij het bouwproces van een steiger gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • De steigerbouw mag geen gevaar opleveren voor de omgeving en voor derden, maar ook niet andersom.
  • Dit vraagt om beheersmaatregelen, die voortkomen uit een risico-inventarisatie en -evaluatie. In de industrie gebeurt dat vaak via een werkvergunning, waarin de beheersmaatregelen zijn aangegeven.
  • Alle op de bouwplaats betrokken partijen en personen moeten op de hoogte zijn van de gevarenzone en die beheersmaatregelen.
  • Tijdens de bouwwerkzaamheden kunnen de risico’s zich wijzigen. In dat geval moet worden beoordeeld of er andere beheersmaatregelen nodig zijn. In de industrie noemt men dat “Last Minute Risk Assesment”.

Maatregelen
Bovengenoemde uitgangspunten moeten in ieder geval leiden tot de volgende maatregelen:

  • Zet de gevarenzone af, zodat onbevoegden zich niet binnen het werkgebied van de steigerbouwer kunnen begeven. Omdat er op en rond de steiger veel logistieke activiteiten plaats vinden is er het gevaar te worden getroffen door vallende voorwerpen of te worden aangestoten door steigermateriaal.
  • Geef, zodra de grondslag is uitgezet, aan dat de steiger(constructie) door onbevoegden niet mag worden betreden voordat is aangegeven dat hij gereed is en door een daartoe bevoegd persoon is goedgekeurd. Paragraaf 5.4 geeft aan wie die bevoegdheid hebben.
  • Breng om de volgende slag te kunnen bereiken zo spoedig mogelijk de ladder of trap aan. Een steiger op andere wijze beklimmen, bijvoorbeeld langs de staanders en hun uitsteeksels, is niet toegestaan. Geef ook op de ladder of trap aan dat de steiger niet mag worden betreden door onbevoegden. Dit kan via een steigerkaart, in de industrie scafftag genoemd.
  • Paragraaf 5.4 toont een voorbeeld van zo’n steigerkaart. Maar het kan ook door een verbodsbord te plaatsen (zie figuur 5.3).
  • Zorg, in het geval een steiger tijdelijk onbeheerd wordt achtergelaten, voor een inklimbeveiliging, bijvoorbeeld door middel van schotten. Geef ook hier aan dat het om een steiger gaat die niet mag worden betreden.
  • Neem bij demontage van de steiger dezelfde maatregelen.
Figuur 5.3 Verbodsbord “Geen toegang voor onbevoegden” (zwart pictogram op witte achtergrond met rode rand en balk)

5.4 Opleveringsprocedure

Zodra een steiger gereed is, wordt hij opgeleverd aan de opdrachtgever. Het kan ook gaan om een vooraf afgesproken deel van een steiger. De oplevering gebeurt door middel van een checklist.
In deze paragraaf is een voorbeeld opgenomen (figuur 5.4). Deze checklist kan desgewenst per bedrijf of opdrachtgever worden aangevuld, maar de in het voorbeeld genoemde aandachtspunten moeten altijd worden beoordeeld. Dus meer mag, maar minder niet. Het uitvoeren van periodieke inspecties wordt beschreven in paragraaf 6.3. 

5.4.1 Functieniveau

Het vereiste functieniveau van de persoon die de opleveringscontrole uitvoert is afhankelijk van de aard van de steiger, zie figuur 5.4.1¹. In hoofdstuk 7 “Functies, kerntaken en eindtermen” wordt uitgebreid ingegaan op de verschillende deskundigheidsniveaus.

Steigerbouwbedrijf
FunctieniveauMonterenOverdragen

Hulpmonteur

Monteur

Standaard configuratie

 

1e Monteur
 

Voorman

Alle steigers

Standaard configuratie

Alle steigers

Figuur 5.4.1¹ Vereiste functieniveaus bij opleveringscontroles

 

5.4.2 Steigerkaart/scafftag

Na controle en goedkeuring wordt de steiger overgedragen aan de afnemer van de steiger, de opdrachtgever dan wel de gebruiker. Dat kan gebeuren door middel van een steigerkaartprocedure, in de industrie scafftagprocedure genoemd. Het systeem bestaat uit een scafftaghouder waarin een scafftag wordt geschoven of bevestigd. Beide moeten weerbestendig zijn.

Zo lang de steiger in opbouw is moet dit duidelijk op de scafftaghouder te zien zijn. Bijvoorbeeld met de tekst “Niet betreden, steigerwerkzaamheden in uitvoering”. De scafftag (steigerkaart) ontbreekt dan. De scafftaghouder moet goed zichtbaar zijn, bevestigd aan de ladder of op een plek onmiddellijk naast de ladderopgang. Breng in geval van meerdere ladderopgangen overal een scafftag aan. Een voorbeeld van een eenvoudige versie is weergegeven in figuur 5.4.21 en 5.4.22.

Figuur 5.4.21 Steigerkaarthouder, zichtbaar tijdens steigerbouwwerkzaamheden
 
Figuur 5.4.22 Steigerkaart (ingevuld) in de kaarthouder, zodra steiger opgeleverd is

Een scafftag/steigerkaart moet de volgende informatie bevatten:
  • de locatie van de betreffende steiger (of gedeelte van de steiger)
  • de naam van de opdrachtgever (met desgewenst een referentienummer, opdrachtnummer, identificatienummer)
  • de naam, paraaf en geboortedatum of nummer van de VCA-registratie (centraal diplomaregister) van de persoon die de steiger heeft gecontroleerd
  • eventuele gebruiksaspecten of -beperkingen, zoals vloerbelasting, meerdere vloeren belast, enz.
  • data van vervolgkeuringen/inspecties van de steiger met naam, geboortedatum of registratienummer en paraafmogelijkheid
  • eventueel de paraaf van de opdrachtgever.

Wijken steigers of steigervoorzieningen af, dan zijn soms extra veiligheidsvoorzieningen nodig. De scafftag moet dit dan duidelijk maken voor de gebruiker, door een gele scafftag toe te passen.Aan de volgende voorwaarden moet dan worden voldaan:

  • de desbetreffende zone is aangegeven door een ‘harde’ afzetting, bijvoorbeeld steigerpijpen
  • de zone wordt zo klein mogelijk gehouden
  • aan alle betreedbare zijden van de steiger is een gele scafftag zichtbaar
  • op de gele scafftag(s) staat welke aanpassing is uitgevoerd
  • de steigerbouwer registreert dat er een gele zone is en controleert die dagelijks
  • er wordt gestreefd naar een gele zone voor zo kort mogelijke tijd, bijvoorbeeld< 24 uur
  • de gele zone wordt opgeleverd volgens de normale procedure; hetzelfde geldt na herstel
  • aanvullende eisen, bijvoorbeeld het gebruik van PBM,  kunnen gesteld worden aan het betredenvan de desbetreffende zone.
     

5.4.3 Deeloplevering

Het komt regelmatig voor dat slechts een deel van een in opbouw zijnde steiger wordt opgeleverd en vrijgegeven voor gebruik. Het vrijgegeven gedeelte moet dan duidelijk te onderscheiden zijn van het niet vrijgegeven gedeelte, bijvoorbeeld door een afzetting met leuningen of andere vorm van blokkade. In zo’n geval is alleen dubbel leuningwerk niet voldoende. Er moet ook met rood-witte markeringen en/of pictogrammen worden aangegeven dat de steiger achter de afzetting niet veilig is. Plaats deze waarschuwingen bij de afzettingen en bij ladderopgangen die naar het onveilige gedeelte leiden.

CHECKLIST VOOR (DEEL)OPLEVERING (VOORBEELD)

 

Opdrachtgever : …………………………….…….…………….…

Locatie : …………………………….…….…………….…

Montagebedrijf : …………………………….…….…………….…

Inspectiedatum : …………………………….…….…………….…

Naam toezichthouder steigergebruik : ………………..

 

 

Steigertype : traditioneel / systeem / …………..…..

Belastingklasse (kN/m2) :

2

1,5 kN/m2

4

3,0 kN/m2

6

6,0 kN/m2

 

Controlepunten

Ja

Nee

N.v.t

1.

Is de steiger gebouwd volgens tekening (of volgens standaard configuratie)?

 

 

 

2.

Staat de steiger op draagkrachtige ondergrond?

 

 

 

3.

Staan de staanders op voetplaten of voetspindels?

 

 

 

4.

Is de onderste ligger correct aangebracht?

 

 

 

5.

Zijn de staanderafstanden uitgevoerd volgens tekening (of volgens standaard configuratie)?

 

 

 

6.

Zijn de liggers aangebracht volgens tekening (of volgens standaardconfiguratie)?

 

 

 

7.

Zijn de diagonalen aangebracht volgens tekening (of volgens standaard configuratie)?

 

 

 

8.

Zijn de verankeringen aangebracht volgens tekening (of volgens standaardconfiguratie)?

 

 

 

9.

Zijn alle vloeren dichtgelegd?

 

 

 

10.

Zijn de leuningen en kantplanken aangebracht?

 

 

 

11.

Zijn alle vloeren veilig toegankelijk?

 

 

 

12.

Is het overtollig materieel opgeruimd?

 

 

 

13.

Is het steigerkaartsysteem / de opleveringsprocedure goed uitgevoerd?

 

 

 

14.

Zijn de liftstopplaatsen ingericht volgens tekening?

 

 

 

15.

Is de afstand tussen werkvloer en gevel (of object) 0,15 m?

 

 

 

16.

Is er sprake van een veiligheidsmarkering/afzetting?

 

 

 

17.

Zijn speciale constructies uitgevoerd volgens tekening?

 

 

 

Wanneer één of meer vragen met NEE moeten worden beantwoord, mag de steiger NIET worden gebruikt voordat de afwijkingen zijn verholpen. Indien de afwijking niet volgens de voorschriften is te verhelpen, moet hieronder worden aangegeven welke maatregelen zijn getroffen opdat de steiger veilig kan worden gebruikt.

Nr

Omschrijving afwijkingen

Maatregelen

 

 

 

 

 

 

 

Vertegenwoordiger montagebedrijf

 

Naam : …………………..…………

Functie : …………………..…………

 

Handtekening :

 

Vertegenwoordiger afnemer van de steiger

 

Naam : …………………..…………

Functie : …………………..…………

 

Handtekening :

Figuur 5.4 Checklist voor (deel)oplevering (voorbeeld)

 

5.5 Afkeurmaatstaven steigermateriaal

Op alle onderdelen van een steiger moet je kunnen vertrouwen. Want samen moeten ze tot een goede en veilige steiger kunnen worden opgebouwd. Dat betekent dat er behoefte is aan uniforme praktijkregels voor afkeur van steigermaterialen. Deze paragraaf beschrijft algemeen geldende regels. Voor meer gedetailleerde kwaliteitseisen en toleranties moet de fabrikant/leverancier worden geraadpleegd.

Het al dan niet afkeuren van een steigeronderdeel komt voor een deel gewoon neer op gezond verstand. Ernstig vervuilde, verontreinigde en/of verroeste materialen zijn nu eenmaal niet geschikt voor hergebruik. Ook niet bij vervormingen/beschadigingen, zoals knikken, deuken, insnijdingen en scheuren. En lasverbindingen mogen geen scheuren vertonen.

Buismaterialen en buisconstructies
(staanders, liggers, kortelingen, diagonalen enz.)

  • Geen scheuren, knikken/vervormingen, deuken, insnijdingen, anders dan producttechnisch noodzakelijk.
  • Over de gehele buislengte een ronde doorsnede.

Staander-/liggerverbindingen
(verbinding tussen staanders, liggers en kortelingen bij systeemsteigers)

  • Oplengpennen op staanders recht en goed bevestigd.
  • Staanderverbindingen zoals rozetten, cuppen, halve koppelingen niet verbogen of gescheurd.
  • Spieverbindingen gangbaar en de spie niet te ver ingesleten

Losse koppelingen
(Boutkoppelingen en spiekoppelingen)

  • Goede passing om de buis.
  • Kleppen niet verbogen.
  • Geen vet, verf of vervuiling aan de binnenkant.
  • Boutkoppelingen: bout en moer gangbaar en niet ernstig verroest.
  • Spiekoppeling; spie aanwezig en niet vervormd

Spindels
(draaibare onderdelen voor hoogteverstelling)

  • Voet- of kopplaat niet verbogen en haaks op de spindel.
  • Schroefdraad spindel schoon en gangbaar.
  • Schroefdraad spindelmoer ook, zonder speling op de schroefdraad.
  • Schroefdraad spindel voorzien van een blokkering of markering voor maximale uitdraai.

Ladders en trappen

  • Ladder of trap recht, niet vervormd.
  • Geen deuken en vervormingen in ladderbomen.
  • Geen knikken in sporten of treden.
  • Lassen niet gescheurd.

Werkvloeren
(stalen vlonders en roosters)

  • Recht, vrij van scherpe deuken en geknikte delen
  • Oplegconstructies, zoals haken bij buisoplegging en kopeinden bij oplegging op korteling, in tact en overeenkomstig de specificaties van de leverancier.
  • Geen scheuren in lasverbindingen.
  • Popnagels zitten vast.
  • In geval van hechthouten vloerplaat:
    • geen gaten
    • antisliplaag in tact
    • hechting diverse laminaatlagen in tact
    • geen rotting of zacht verweekt hout
    • geen diepe insnijdingen.
  • In geval van passageluik:
    • luik goed bevestigd, met twee scharnieren
    • vergrendeling in tact en gangbaar.

Steigerdelen
 (Houten deel van 200 mm breed en min. 32 tot max. 50 mm hoog, maximaal 5 m lang)

  • Niet verontreinigd door bijvoorbeeld verf, cement, chemicaliën).
  • Geen spijkers erin.
  • Scheuren:
    • langsscheur max. 0,3 x lengte steigerdeel
    • som van langsscheuren max. 0,6 x lengte steigerdeel
    • som van breedten van langsscheuren max. 3 mm
    • eindscheur (kop) max.150 mm lang
  • Aantasting door schimmel:
    • verkleuring door verwering: beperkt toelaatbaar
    • blauw tot grijs: toelaatbaar tot 100% van oppervlak
    • bruin tot rood: toelaatbaar max. 5×50 mm
    • wit tot geel: niet toelaatbaar.
  • Vervorming (zie figuur 5.5):
    • gebogen hout: max. 20 mm per 2 m houtlengte
    • krom hout: max. 4 mm per 2 m houtlengte
    • scheluw hout: max. 6 mm per 2 m houtlengte
    • bol hout: max. 2 mm over de houtbreedte.
  • Inkepingen: max. 0,2 x houtbreedte, resp. lengte.
  • Mechanische beschadiging:
    • toelaatbaar op één steigerdeel, over max. 0,2 x houtbreedte of -dikte
    • geen inzagingen en insnijdingen, bijvoorbeeld door afremmen haakse slijptol.
  • Krammen: kopeinden voorzien van steigerdeelkrammen (boven en onderzijde), in goede staat.

 

gebogen
 
scheluw
krom
 
bol
Figuur 5.5 Soorten vervorming van steigerdelen

6.1 Afspraken met gebruikers

Een steiger wordt vaak voor verschillende werkzaamheden gebruikt, door verschillende werkgevers, werknemers en zelfstandigen. Het multifunctionele karakter van een steiger is een groot voordeel, maar introduceert ook een gevaar. Als er vooraf geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over het gebruik en dus over de wijze van steigeruitvoering, kan dit tot onveilige situaties leiden.

6.1.1 Programma van eisen

Het begint met het opstellen van een programma van eisen, met daarin onder meer het steigertype, de zwaarte van de steiger, slaghoogte, aantal vloeren, enz. Het resultaat hiervan moet de afspraken weergeven tussen opdrachtgever, steigerbouwbedrijf en gebruikers van de steiger. Een praktisch hulpmiddel hierbij is het “Steigervoorbereidingsformulier” dat in figuur 6.1.1 is opgenomen.

Onderstaand worden enkele belangrijke gevaren beschreven, te weten de gevaren van:

  • overbelasting
  • onvoldoend draagkrachtige ondergond en/of ondergraving
  • ongeautoriseerd veranderen van een steiger.

Projectgegevens

Project

………………………………..

Projectleider

………………………………..

(Hoofd)uitvoerder

………………………………..

Steigergegevens

 

Opdrachtgever steigerbouw

………………………………..

Contactpersoon

………………………………..

Steigerconstructeur 1)

………………………………..

Toezichthouder steigerbouw (tijdens opbouw)

………………………………..

Toezichthouder steigergebruik (tijdens gebruik)

………………………………..

1) Indien wordt gebouwd volgens een standaard configuratie vervult de fabrikant/leverancier de rol van constructeur

AandachtspuntVan toepassing (aankruisen)Nadere toelichting

Steigerbelasting

[..] Klasse volgens EN 12811

[..] Ondersteuningssteiger

[..] Anders, namelijk

——————————–

Steigeruitvoering

[..] Standaardconfiguratie

[..] Bedrijfsconfiguratie

[..] Fabrikantconfiguratie

——————————–

Slaghoogte

[..] 2,00 / 2,20 m

[..] Verdiepingshoogte

[..] Anders, namelijk

——————————–

Steiger type

[..] Traditioneel

[..] Idem, maar met bajonetsluiting

[..] Systeem

[..] Frame

[..] Overige

——————————–

Gebruik uitbouwconsoles

[..] Vloerbreedte/-type:

[..] Metselboy, opperboy:

——————————–

Verankering

[..] Standaard patroon

[..] Afwijkend patroon 
[..] Boren

[..] Anders, namelijk

——————————–

Steigerafdichting

[..] Netten; 50% of 90%

[..] Zeil of folie: 100%

[..] Kappen

——————————–

Omgevingsrisico´s

[..] Waterpartijen / sloten

[..] Ontgraving

[..] Putten/besloten ruimtes

[..] Hoogspanningsleidingen

[..] Openbare weg

——————————–

Ondergrond

[..] Vlak, draagkrachtig

[..] Kelder / dak (draagkrachtig)

[..] Anders, namelijk

——————————–

Opslagsteiger – Steigerklasse 6

[..] Aantal:

[..] Positie bekend:

——————————–

Liften

[..] Goederenlift

[..] Personenlift

[..] Personen/goederenlift

[..] Posities bekend:

[..] Liftboy

——————————–

Opgang

[..] Ingebouwd ladderhuis

[..] Aangebouwd ladderhuis

[..] Aangebouwde trappentoren

[..] Vluchtwegen

——————————–

Steiger als valbeveiliging

[..] Ruwbouwbeveiliging

[..] Dakrandbeveiliging

——————————–

Bouwkundige tekening

[..] Plattegronden

[..] Doorsneden

[..] Gevelaanzicht

——————————–

Steigertekening

[..] Door:
 

——————————–

Planning

[..] Door:
 

——————————–

Levering materiaal

[..] Eigen materiaal aannemer

[..] Montage- of steigerbouwbedrijf

[..] Derden / huur

——————————–

Aanvoer

[..] Voorwagen

[..] Combinatie

[..] Trailer

[..] Aanhanger

——————————–

Opslag steigermaterieel

[..] < 10 m bouwwerk

[..] > 10 m bouwwerk

[..] Beschikbare opslagruimte

——————————–

Horizontaal transport

[..] Verreiker

[..] Anders, namelijk

——————————–

Verticaal transport

[..] Torenkraan

[..] Mobiele kraan

[..] Anders, namelijk

——————————–

Opleveringsprocedure

[..] Vrijgaveformulier

[..] Labelprocedure

[..] Wijze (per slag, per gevel, etc)

——————————–

Figuur 6.1.1 Steigervoorbereidingsformulier

 

6.1.2 Gevaar van overbelasting

De zwaarteklasse van een steiger is afhankelijk van de te verwachten belasting. Belangrijke vragen daarbij zijn:

  • wordt er met steenpakketten gewerkt?
  • worden er uitbouwconsoles toegepast?
  • hoeveel vloeren worden er belast?

De meest voorkomende steigerklasse is klasse 4 (3,0 kN/m2). Deze klasse is geschikt voor bijvoorbeeld metselwerk, inclusief materiaalopslag.

Paragraaf 3.1 “Belasten van steigervloeren” gaat dieper op deze materie in. Andere in dit verband relevante paragrafen zijn “Standaard configuraties” (2.2) en “Aandachtspunten steigerontwerp” (2.3).

6.1.3 Gevaar van ondergraving

Het komt regelmatig voor dat er naast een steiger graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Om ondergraving van de steiger te voorkomen moeten de maatregelen worden genomen die in figuur 6.1.3 zijn weergegeven:

  • de afstand tussen het buitenvlak van de steiger en de sleuf moet bij ongeroerde grond minimaal 0,5 m bedragen en bij geroerde grond  0,6 m;
  • het talud mag bij ongeroerde grond niet steiler zijn dan 1,25:1 en bij geroerde grond niet steiler dan 1:1;
  • een grondkerende constructie mag ook, maar ook dan moet een minimale afstand van 0,5 m tot het buitenvlak van de steiger worden aangehouden.
Zand of leem (ongeroerd)
Zand of leem (geroerd)
Grondkerende constructie
Figuur 6.1.3 Voorbeelden van taluds en grondkerende constructie naast sleuven

6.1.4 Ongeautoriseerd veranderen van een steiger

In de inleiding is gesproken over afspraken tussen de verschillende partijen om alle gebruikers in staat te stellen vanaf een veilige steiger te werken. Het komt nogal eens voor dat sommigen zich niet aan de afspraken houden en veranderingen aanbrengen in de steiger. Er worden dan onderdelen weggehaald of verplaatst, zoals leuningen, liggers, steigerdelen, uitbouwconsoles of verankeringen.

Het zal duidelijk zijn dat dit gevaren introduceert en zelfs kan leiden tot bezwijken of omvallen van de steiger en/of tot vallen van hoogte. Daarom dient een ieder zich aan de volgende regels te houden:

  • Een steiger wordt pas in gebruik genomen als hij is opgeleverd (zie paragraaf 5.4 Opleveringsprocedure).
  • Een steiger is volgens tekening (of volgens de standaardconfiguratie of een bedrijfsconfiguratie) uitgevoerd. Soms zijn toegestane veranderingen op tekening aangegeven, bijvoorbeeld het kiezen van een andere plek voor een trappentoren.
  • Is een verandering nodig die niet op tekening staat, dan kan deze slechts worden doorgevoerd na fiattering door de constructeur.
  • In beginsel brengt het bedrijf dat de steiger heeft opgebouwd de veranderingen aan. Doet een ander het, dan moet de betreffende steigerbouwer minimaal over dezelfde kwalificaties beschikken.
  • Niet constructieve onderdelen van het steiger, zoals metselboys, steigerdelen en consoles, mogen door geïnstrueerde medewerkers van de opdrachtgever worden verplaatst. Verplaatste vloerdelen, leuningen enz. moeten zo snel als dat kan worden teruggeplaatst. Eventueel ontstane openingen moeten altijd direct worden beveiligd.
  • Let op dat de werkomstandigheden weer naar een veilige situatie worden teruggebracht. Zolang dat niet mogelijk is, moeten aanvullende maatregelen worden getroffen (zie par. 5-4-2).

Hoofdstuk 7 “Functies, kerntaken en eindtermen” gaat nader in op de kwalificaties van genoemde bevoegde en terzake deskundige personen en ook op die van de verschillende categorieën monteurs.

6.1.5 Werkplekverhoging op steigers

Worden er op de steigerwerkvloer werkplekverhogingen geplaatst dan gelden de volgende regels:

  • de vrije stahoogte moet minimaal 1,90 m zijn
  • de breedte van de vloer van de hulpsteiger moet minimaal 0,6 m breed zijn, uitgezonderd bij gebruik metselboy dan is de vloer 0,4 m breed
  • er moet op de steigervloer een vrije loopruimte overblijven van minimaal 0,6 m breed
  • het leuningwerk moet worden verhoogd tot minimaal 1 m boven de vloer van de hulpsteiger.
     

Het werken vanaf ladders en trappen opgesteld op steigervloeren is niet toegestaan, tenzij:

  • de steigervloer daarvoor breed genoeg is (minimaal 1 m afstand tussen de voet van de ladder en het leuningwerk), of
  • verhoogd leuningwerk wordt aangebracht, en
  • de opstelregels voor ladders worden nageleefd (vooral een stabiele opstelling).

6.1.6 Werkvergunning

Het monteren, wijzigen en demonteren van steigers in de procesindustrie en energiesector brengt een aantal typische gevaren mee. Die gevaren kunnen worden veroorzaakt door de installatie maar ook door de te gebruiken gereedschappen en/of werkmethodieken. Uitgangspunt is dat er onder alle omstandigheden een veilige werkplek is zodat werknemers en werkgevers niet betrokken raken bij (bijna) ongevallen, milieu-incidenten en schades aan installaties. Te denken valt aan de volgende gevaren:

  • werken op hoogte;
  • werken op hoogte met een verhoogd valrisico door de aanwezigheid van bassins en/of opvangbakken;
  • het werken in een omgeving waar mogelijk brandbare/explosieve stoffen kunnen voorkomen (ATEX gezoneerd gebied); 
  • het werken in een omgeving waar mogelijk toxische en/of agressieve stoffen kunnen voorkomen;
  • het werken in een omgeving waar hoge en/of lage temperaturen en/of hoge of lage drukken kunnen voorkomen;
  • het vallen van gereedschappen en steigermaterialen van hoogte;
  • het aanraken/botsen van steigermaterialen tegen proces-equipment waardoor beschadiging en/of uitval van (kritische) equipment plaatsvindt;
  • het gebruiken van vonkvormende voertuigen om steigermaterialen zowel horizontaal als verticaal te verplaatsen;
  • een geluidsniveau > 80 dB(a);
  • het werken in een omgeving waar meerdere mensen naast, boven of onder elkaar kunnen werken;
  • aanwezigheid van radioactieve bronnen;
  • het werken in besloten ruimten;
  • gevaar voor elektrocutie.

NB Deze opsomming is niet limitatief.

In de werkvergunning worden bovenstaande en andere gevaren geregeld en beheerst indien deze van toepassing zijn. Bij werkzaamheden met een hoog risico kan een werkvergunning worden uitgebreid met een Taak-Risico analyse (TRA). Het is belangrijk dat alle werknemers op de werkplek de inhoud van de werkvergunning en/of TRA volledig tot zich hebben genomen, de voorwaarden kennen en elkaar helpen om afwijkingen van het werkproces ten opzichte van de werkvergunning te voorkomen. Het is aan te bevelen om het werkvergunningproces te completeren met een Laatste-Minuut-Risico-Analyse op de werkplek en het houden van voldoende supervisie die is gebaseerd op de aanwezige risico’s op de werkplek.
 

6.2 Weersomstandigheden

Gebruikers van een steiger werken vaak in weer en wind. Maar daar valt iets aan te doen. Om te beginnen door op het weer afgestemde werkkleding te dragen en door de steiger eventueel te voorzien van een afdichting/bekleding (zie par. 4.5).

6.2.1 Persoonlijke veiligheid van de steigergebruiker

Bij extreme weersomstandigheden is bovendien de persoonlijke veiligheid van de steigergebruiker in het geding (o.a. valgevaar, uitglijden, elektrocutie). Dit geldt bij:

  • windkracht vanaf 8 Beaufort (> 17,2 m/s)
  • onweer en bliksem
  • hevige sneeuwval of hagel
  • ijzel.

Bij deze weersomstandigheden moet de steiger zo snel mogelijk worden verlaten. Het komt regelmatig voor, dat bij hevige wind de binders van de steigerbekleding bezwijken. Op die manier kunnen alsnog gevaarlijke situaties ontstaan indien men bij dat weer probeert de bekleding los of weer vast probeert te maken.

6.2.2 Sterkte en stabiliteit van de steiger

Het grootste gevaar, ook voor de omgeving, is het bezwijken of omvallen van de steiger. Factoren die daartoe kunnen bijdragen zijn:

  • overbelasting van de steiger door sneeuw; vooral als het erna regent en er op de vloeren een laag “pap” ontstaat;
  • verzakken van de steiger door hevige regenval (onderspoeling van de ondergrond); 
  • loskomen van verankeringen door extreme windbelasting en/of door bovengenoemd verzakken.

Zie voor nadere informatie over ondergrond paragraaf 3.2 en over verankering paragraaf 3.3.

Steigerinspectie
Na extreme weersomstandigheden mag er pas weer op de steiger worden gewerkt na een inspectie en eventueel daaruit voortvloeiende herstelwerkzaamheden. Deze inspectie moet worden uitgevoerd door een terzake deskundige persoon (aangewezen voor de gebruiksfase) of een bevoegde persoon steigerbouw (van het steigerbouwbedrijf). Zie hoofdstuk 7 voor de kwalificaties van genoemde personen en paragraaf 6.3 voor inspecties. Overbelasting van de steiger door sneeuw hoeft niet te worden gecontroleerd middels berekening.

6.2.3 Extreme hitte

Extreme hitte en zonnestraling hebben weliswaar geen invloed op de veiligheid van de steiger, maar kunnen wel nadelig uitpakken voor de gezondheid van personen die daaraan worden blootgesteld. Van een werkgever wordt verwacht dat hij daartegen één of meer van de volgende maatregelen treft:

  • afscherming van de zon
  • ventileren
  • passende kleding (geen ontblote lichaamsdelen)
  • voldoende drinkwater bij de hand
  • stoppen met de werkzaamheden.
     

Het veilig en goed opbouwen van een steiger is belangrijk, maar dat geldt ook voor het in goede en veilige staat houden ervan. Omdat periodieke inspecties momentopnames zijn, moet iedere gebruiker van de steiger continu aandacht besteden aan de veiligheid ervan. In de praktijk zijn periodieke inspecties aan de hand van een checklist mogelijk. Figuur 6.3 geeft aan hoe zo’n formulier er uit ziet. Eventueel kan aan de hand van een RI&E de inspectiefrequentie per project worden bepaald. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van periodieke inspecties ligt bij de opdrachtgever/gebruiker.

Voor alle duidelijkheid, het is absoluut verboden om aanpassingen te doen aan in gebruik zijnde goedgekeurde steigers, tenzij dit gebeurt door daartoe bevoegde personen. Het is mogelijk dat met de gebruiker vooraf duidelijk is afgesproken welke onderdelen mogen worden gewijzigd, tijdelijk weggenomen of verplaatst. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het meenemen van metselplatforms (bijv. metselboy). Dit moet dan in de opdracht zijn vastgelegd. Zie ook paragraaf 6.1 “Afspraken met gebruikers”.

Frequentie van inspecties
Op de volgende momenten moet een steiger worden geïnspecteerd:

  • Bij oplevering; de procedure is beschreven in paragraaf 5.4. “Opleveringprocedure”
  • Vervolgens in de bouwsector in de regel minimaal elke 2 weken; 
  • Voor de industriesector en in het algemeen in situaties waar aan of rond de steiger geen veranderingen worden aangebracht,  mag  het maximale interval tussen twee inspecties 3 maanden zijn. 
  • Na iedere aanpassing van de steiger;
  • Na wijziging van de omgevingsfactoren, bijvoorbeeld een ontgraving nabij de staandervoeten of wateronttrekking door bemaling van de bouwput;
  • Na een gebeurtenis, weersomstandigheid en in elke andere situatie, waarbij redelijkerwijs  kan worden aangenomen dat die heeft geleid tot aantasting van de veiligheid van de constructie of van de omstandigheden rond de steiger, bijvoorbeeld een aanrijding, ontploffing, brand of beving;
  • Na een windkracht groter dan 8 Beaufort (vanaf 20,8 m/s) voor die steigers die zijn getroffen door de wind.

De resultaten van de inspectie worden vastgelegd op de genoemde checklist (zie figuur 6.3) en bij gebruik van een steigerkaart eventueel op de steigerkaart/scafftag, zodat desgewenst kan worden aangetoond dat de inspecties daadwerkelijk hebben plaats gehad. Tekortkomingen moeten vanzelfsprekend zo spoedig mogelijk worden verholpen.

Tijdens het herstellen van eventuele tekorten en het doen van aanpassingen, zoals her- of verplaatsen van leuningen, vloerdelen enz. is het betreffende deel van de steiger verboden terrein voor steigergebruikers. Dit moet duidelijk worden aangegeven, bijvoorbeeld door het gedeelte af te zetten met lint en het aan te geven via steigerkaarten/scafftags. Bij het betreden van een steiger moeten de gebruikers zich ervan overtuigen dat de steiger veilig is en dat er geen sprake is van afzettingen en/of rode scaftags.

Is de steiger ogenschijnlijk weer gereed voor gebruik dan moet de opleveringsprocedure weer worden gevolgd (zie paragraaf 5.4). Gaat het om aanpassing in de categorie steigers van de hoogste moeilijkheidsgraad (zie figuur 2.3.2),  dan moet daarbij worden teruggekoppeld naar de constructeur.
 

CHECKLIST VOOR PERIODIEKE INSPECTIE (VOORBEELD)

Opdrachtgever : ………………………………Project : ………………………………
Naam toezichthouder steigergebruik : ……………………Projectonderdeel : ………………………………

 

Controlepunten

 

Ja

 

Nee

 

Opmerking

 

1.

Staan de staanders op spindels of voetplaten en onderslagen om de druk goed te verdelen?

 

 

 

2.

Is de opgang goed begaanbaar en beveiligd?

 

 

 

3.

Staan de ladders onder de juiste hoek en zijn ze van goede lengte (1 m boven de vloer)?

 

 

 

4.

Is de toegang tot de werkvloer voorzien van een klaphekje?

 

 

 

5.

Is de steigervloer overal dicht?

 

 

 

6.

Zijn alle leuningen aanwezig?

 

 

 

7.

Zijn alle kantplanken aanwezig?

 

 

 

8.

Zijn alle diagonalen aanwezig?

 

 

 

9.

Zijn alle verankeringen aanwezig?(volgens het verankeringpatroon)

 

 

 

10.

Is de steiger met maximaal de toegestane belasting belast?

Klasse 2: 1,5 kN/m2 (150 kg/m2) – Klasse 4: 3 kN/m2 (300 kg/m2)

 

 

 

11.

Is de ondergrond voldoende draagkrachtig?

 

 

 

12.

Is de steiger gevrijwaard van graafwerkzaamheden er onder of in de directe nabijheid?

 

 

 

13.

Is er bij elke opgang een steigerlabel aangebracht met de benodigde informatie over de steiger?

 

 

 

14.

Is het overtollig materiaal en afval opgeruimd?

 

 

 

15.

Is de werkvloer vrij van obstakels?

 

 

 

16.

Zijn de liftopstelplaatsen ingericht volgens tekening?

 

 

 

 

Opmerkingen / aktiepunten

 

 

Kopie aan:

 

 

………………………..

………………………..

………………………..

………………………..

………………………..

………………………..

………………………..

………………………..

 

Inspectie uitgevoerd door

 

Naam : ………………………………..

Functie : ……………………………….. Datum vorige inspectie : ……………………..

Paraaf : ………………………………..  Datum : ………………………………………

 

 

Gezien door uitvoerder:

 

………………………..

………………………..

Figuur 6.3 Voorbeeld Checklist voor periodieke inspecties